Teloorgang van de culturele betrokkenheid en de zorg voor het mijnpatrimonium

ZWARTBERG OOK EEN CULUREEL KEERPUNT 

De golden sixties betekenden voor Limburg de start van een totale maatschappelijk ontvoering. Een voorheen onbestaand potentieel aan mensen en mogelijkheden zorgde voor een nooit gekende groei op het gebied van onderwijs en cultuur. De bruuske sluiting van de mijn van Zwartberg in 1966 was dan weer als het ware de symbolische afsluiting van de culturele betrokkenheid van de mijnen, alhoewel die al vanaf het einde van de jaren vijftig begon af te nemen. Het culturele zaad, voorheen zo uitbundig maar kortstondig door de mijnen uitgestrooid, droeg evenwel overvloedige vruchten.

De verenigingen werden mondiger en stonden op hun zelfstandigheid. De systematische uitbouw door gemeentebesturen en provincie van een netwerk door culturele centra en sportinfrastructuur was een feit. Alhoewel één na één de zo belangrijke harmonies, symfonische orkesten en toneelverenigingen van de mijngemeenten een zachte dood stierven, kwamen overal gelijktijdig soorten  initiatieven binnen het verenigingsleven van de grond. Alleen de bekende mijnvoetbalploeg van Beringen, Eisden, Winterslag en Waterschei manifesteerden zich met wisselend succes in de hoogste van de nationale afdeling.

Een internationaal hoogtepunt bereikte Winterslag toen het in 1981 in de UEFA-Cup het Engelse Arsenaal uitschakelde, maar vervolgens zelf sneuvelde tegen Dundee United. Nog spectaculairder was het succes van THOR-Waterschei: nadat het in 1980 en 1982 Belgisch bekerkampioen was geworden, schakelde het in 1983 Paris-Saint-Gerlmain uit. Na de gedwongen fusie van Winterslag en Waterschei in 1988 tot KRC GENK werd in 1990 met KS-gelden het oud THOR-stadion gemoderniseerd.

Meer dan voorheen werd er na de sluiting van Zwartberg over de mijnen geschreven, zowel in Literaire werken als onhistorische bijdragen. Maurits Standaert schetste als eerste bijdragen. Maurits Standaert schetste als eerst de multiraciale samenleving in zijn boek de Toren van Babel staat in Limburg (19687). Jos Vandeloo publiceerde de verhalenbundel Een mannetje uit Polen (1968) en de novelle Opa's droom (1987). Lode Franssens vertelt zijn oorlogsverhaal te Houthalen in Op de heuvel stonden twee soldaten (1990) en in haar jeugddromen Aleksey (1989) beschrijft Lisette Hoogsteyns het leven van Russische krijgsgevangenen in de Kempense mijnen. Rik Schoofs publiceerde als vervolgverhaal in Het Belang van Limburg de roman Leven en dood in de mijn (1972). Boudewijn Knevels baseerde zijn toneelstuk Het wingewest (1991) op de gelijknamige roman van Lambecht Lambrecht.

Gie Luyten gaf een verzameling Poëzie over de mijnen (1982) uit. Striptekenaar Willy Vandersteen confronteerde in De mysterieuze mijn Suske en Wiske met de putheks van Beringen. Jan Kohlbacher publiceert over het dagelijks leven in de mijngemeenten. Luc Beerten beschreef in zijn roman De put (1988) de sluiting van Zwartberg. Jeugdschrijver-onderwijzer René Swartenbroekx behandelt vooral de migrantenproblematiek, o.a. in het verhaal Reis tussen twee dromen een doorbraak en werd in 1986 door de BRT verfilmd. Hij kreeg in 1979 de Provinciale Prijs voor Letterkunde. Ook de gastarbeiders beginnen hun belevenissen te beschrijven.

De Pool Casimier Kaciu publiceerde Het verhaal van Witte Janek, die zwart kolen kapte in Winterslag (1976) en was Marokkaan Mimoun Abdelmalek verscheen Het verhaal van Mimoun (1991). In 1988 publiceerde het Literair Museum een uitgebreid overzicht over de steenkolenmijnen in de literatuur onder de titel Waar de dag nacht is. Veel ruchtbaarheid kregen de TV-uitzending Mijnalarm (1966) en de gelijknamige publikatie, beide van Maurice De Wilde.    Opdezelfde lijn liggen meerdere publicaties zoals de EPO-uitgave Limburgse koolputters spreken (1981) en In de mijn is iedereen zwart (1984) beiden van de werkgroep Mijnwerkersgeschiedenis,

De Engelbewaarders van Moeder Teresa (1986) van Jan Capelle en Jan Lippens, alsook het sluitingsrelaas En toen was er niets meer (1989) van Chis Nelis en Fred Vanhinsberg. In meer (1989) van Chris Nelis en Fred Vanhindersberg. In De slag om de mijnen (1988) houden Jan Grauwels. In De slag om de mijnen (1988) houden Jan Grauwels en Lucv Cieters een dagboek van de staking 1984-1988. Jef Ulburghs getuigt van sociale inzet als een soort Limburgse priester Daens in De zuilen van de tempel (1989) en hij schreef voor het Genkse Citétheater de sociale musical Mijn keuze is gemaakt - In memoriam Zwartberg. 

Onder de titel Het Zwarte Goud bezorgdez het gezelschap De Nieuwe Maan een internationaal repertorium van mijnwerkerslieden, nadien uitgebracht op CD (1988). De solidariteitssingel Mijnalarm (1985), waarvoor de bekendste Vlaamse zanger een bijdrage leverden, en de produktie van de CD Tagether (1991), een muzikaal project voor multicultureel samenleven, moeten in deze context gesitueerd worden. Ook de creatie van de fictieve Italiaanse kaper Felice Dalmiano en het succes dat Dré Steemans hiermee oogst, is exemplarisch voor de multiraciale verkleuring van het culturele landschap in Limburg.  In de beeldende kunsten valt er opvallend minder creativiteit met de mijnen als vermelden. Alleen fotografen heben systematisch hun objectief op de mijnen gericht.

Vermeldenswaard zijn de mijnlandschappen van André Bertels en Stefan Kellens met zijn indrukwekkende mijnwerkertrsportretten. Schildergraficus Jacques Leduc, tekenaar in de mijn van Zolder, heeft zich door zijn werkomgeving laten inspireren. Samen met cartoonist-journalist Steven Wilsens, die met zijn gecommentarieerde tekeningen in de krant vaak aandacht heeft gevraagd voor het eigene van het mijnpatrimonium, zijn er nog Urbain Mulkers en Hugo Duchateau. Urbain Mulkens realiseerde in 1980 het project The Belgian Pyramid: The Black Gold. Het is de registratie van een cultuurlandschap waarin de mijnterrils éénzelfde historische waarde hebben voor de ontwikkeling van Limburg in de 20ste eeuw als piramiden in Egypte meer dan twintig eeuwen geleden. 

Toen Auraco, de Belgische vereniging voor rationeel brandstoffenverbruik in september 1986 negen nieuwe affiches nodig had in een actie rond steenkool als "de gulle warmte", werd ook Hugo Duchateau aangetrokken. Hij realiseerde daarvoor gedurende een spectactulaire nachtelijke schilershappening in het ondergrondse staion Brussel-Centraal een schilderij van 20 m2 waarop geschilderde zwevende schilderspenselen in een speelse compostie zwarte verfvlekjes tot gloeiende kooltjes omtoveren. Van de verschillende cartoonales in Limburg was die van Heusden-Zolder in 1984 volledig aan de steenkoolproblematiek gewijd. Eerder anekkdotische kleine en grote monumenten zelfs kolenwagentjes en schachttorenwielen, staan in alle mijngemeenten op hoeken en kanten waardoor ze de herinnering aan het mijnverleden levendig houden.

MIGRANTEN: NIEUWE LIMBURGERS

Wat de opvang van gastarbeiders en hun integratie in een nieuwe leefomgeveing betreft, wordt in ons land nogal eens verwezen naar het Limburgse model. Het feit dat het provinciebestuur reeds in 1964 een Provinciale Dienst voor Onthaal van Gastarbeiders inschakelde, illustreert het tijdig inschatten van deze gevoelige problematiek. Ook de gemeentebesturen in de mijnstreek speelde, snel in de noden die de grootschalige aanwezigheid van vreemdelingen met zich meebracht. Zo werd er in Heusden-Zolder reeds in 1968 met een gemeentelijk adviserend comité voor ommigraten gestart, wat - zonder enige wettelijke verplichting - elders gevolgd werd door andere initiatieven voor overleg en advies en door migrantenraden. Aangezien het cultuur in een migrantencontext een veel ruimere betekenis heeft dan in deze bijdrage bedoeld, volstaat het te verwijzen naar het door de POG over een periode van 25 jaar gevolgde beleid.

Met een aantal aantal publiekgerichte goodwillmanifestaties werden de gastarbeiders en de Limburgs uitgenodigd elkaar beter te leren kennen. Vervolgens werd de basisaducatie uitgebouwd en een subsidiëring van samenlevengsopbouwprojecten, buurthuizen en jeugdhuizen uitgewerkt. Projectmatig werken en zelforganisatie waren logische gevolgen. Taalonderricht en bijscholing blijven de onmiskenbare uitgangspunten in de intergratie waarzonder van cultureel leven geen sprake kan zijn. De TV-uitzendingen in Limburg van de Italiaanse RAI (vanaf 1983) en van de Turkse TRT-International (vanaf 1990) spelen hierin een grote rol. Vooral voor de thuiserkend de vrouwen, die op de wooneilanden van de tuinwijken mede door hun gebrek aan kennis van het Nederlands volledig afgesloten bleven van hun Limburgse omgeving, ging met deze TV-uitzendingen een nieuwe en betere wereld open. Bovendien werd toen de culturele band met het moederland voor vele ontwortelde gastarbeidersge-zinnen hersteld. Een betere kennis van hun moedertaal en een versterking van hun zelfbewustzijn wordt bovendien hierdoor ook voor de volgende generatie bevorderd. Wat speciaal de Turken en Marokkanen betreft, zijn deze TV-uitzendingen ook een beleidingstrument tegen het islamitische integrisme.

ZORG OM HET ARCHITECTURAAL PATRIMONIUM

De eerste uitverkoop van het nuttige en te herbestemmen patrimonium werd na de sluiting van de mijn van Zwartberg in 1966 georganiseerd. De cité-huizen werden zo-veel als mogelijk aan bewoners en aan particulieren verkocht; in het domein met de directeurswoning werd de Zoo van Zwartberg uitgebouwd. Het Provinciebestuur nam in 1975 het gloednieuwe administratief gebouw over om het als mijnmuseum in te rich-ten is er de opleiding en bijscholing van politie, brandweer en overheidsamtenaren gevestigd. Reeds in 1973 had het Provinciebestuur het Casino in Beringen-mijn uitge-bouwd tot een Provinciaal centrum voor Volkscultuur. Het gemeentebestuur van Eisden bracht in 1970 zijn cultureel centrum onder in de imposante villa van de mijndirecteur, en het Casino van Meulenberg werd in 1973 één van de culturele centra van Houthalen.

Dit zijn slechts markante voorbeelden van zinvolle herbestemming. Van de industriële gebouwen in Zwartberg bleef echter niet veel over. Ook de schachttoren werden ge-sloopt en zelfd een terril werd voor afgraving verkocht. Met deze onherstelbare wonde in het mijnlandschap voor ogen is er laatste decennia onder invloed van vele actie-groepen een bewustzijn gegroeid dat de relicten van de mijnindustrie zoveel als mogelijk voor de toekomst wil bewaren. Zij maken immers wezenlijk deel uit de jong-ste Limburgse geschiedenis. Zoals de middeleeuwse kerken en kastelen in Limburg tot het cultuur-historisch patrimonium behoren, zo hebben ook de mijnen deze eeuw het aangezicht van Limburg mede bepaald en dat verdient via een oordeelkundige selectie en herbestemming van gebouwen voor het nageslacht herkenbaar bewaard te worden.

  De uitbouw van slecht één mijnstreekmuseum in Limburg past in deze problematiek. Reeks in 1958 werd in de nieuwe vleugel van het proviciaal Begijnhof te Hasselt een mijnmuseum gepland; in 1975 kwam het administratief gebouw in Zwartberg hiervoor in aanmerking. Nadien zou dit Limburgse mijnstreekmuseum in de mijngebouw van Beringen gerealiseerd worden en volgens de laatste plannen in Winterslag. Daarmee gaat ook een droom van wijlen ir. Gilbert Goddeeris in vervulling. Dank zij zijn jarenlange individuele inspanningen om voorwerpen en archief te verzamelen en te reden, kan nu door belangstellende verenigingen, KS en de overheid een overzichtelijk mijnstreekmuseum uitgebouwd worden.

De vele fiets- en wandelroutes langsheen de vroegere mijngebouwen en cités tonen aanvullend de eigenheid van iedere mijnzetel. Gelijktijdig worden er in opdracht van KS studies uitgevoerd om de werkverschaffing in de mijngemeenten na de definitieve sluiting in 1992 op te vangen. Het veel besproken ERC-project van Thyl Gheyselinck waarbij het accent lag op educatie-recreatie-cultuur binnen een Europense dimensie maakte daarvan deel uit.  

MIJNVERLEDEN ALS SUBCULTUUR

Verspreid over Midden-Limburg, van Eisden over Waterschei, Zwartberg, Winterslag, Houthalen, Zolder, Heusden tot Beringen, herinneren nu niet alleen mijngebouwen en terrils in het landschap aan wat eens dze industriële monocultuur voor Limburg be-tekende, en waarin méér dan 40.000 arbeiders in 1950 hun dagelijks brood verdien-den. De tijd van het zwarte goud behoort definitief tot het verleden en is nu het voorwerp van geschiedschrijving en verhalen. Talrijk blijven de verwijzingen naar dit verleden. In het stratenbeeld leven de mijnen voort in de namen van straten en pleinen. Niet alleen de pioniers van de mijnontginning werden zo herdacht. Overal vint men nog Sint-Barbarastraten. In 1969 werd deze legendarische martelares door de Paus van officiële heiligenkalender afgevoerd. Gelukkiog blijven de Sint-Barbaviering-en met hun extra vrije dag en feestmaal in de metaal en elektriciteits-sector behouden.

Ook André Dumont maakt moeilijke tijden door; in waterschei heeft hij het moeten afleggen tegen Thyl Gheyselinck die in 1991 het André Dumont-voetbalstadion, gerenoveerd met K.S.- gelden, naar zich liet noemen. O tempora, o mores ! Op menige buttelkast stert nu een oude mijnlamp het interieur; zij is een gegeerd stukje antiek geworden het interieur; zij is een gegeerd stukje antiek geworden. De mijn-lamp kan nu ook inspirerend werken zoals het geval is voor de vorm van de mariale kapel in Eigenbilzen en voor de Leuvense hoogstudentenclub De Mijnlamp uit Genk. talrijk blijven de benamingen van Gebouwen en plaatsen die naar de mijnen refereren; typische voorbeelden zijn o.a. De Drij Berlengs in Houtalen, de Bascule in Waterschei, het Casino in Beringen, de Oud Burelen in Eisden... 

De middenstandswijken die naar richtlijnen van het provincie voorbehouden werden in of langs de tuinwijken, groeiden vaak uit tot een bont verzameling van winkels en restaurants van de verschillende nationaliteiten zoals in nationaliteiten zoals in de stationsstraat in Beringen, de vennestraat in Winterslag, de Staelenstraat te Waterschei, de Hoevezavel in Zwartberg en de Kruindersweg en Pauwengraaf in Eisden.  Nog fundamenteler is het mijnverleden aanwezig in de samenstelling en in de familienamen van de multiraciale Limburgse bevolking.

De tweede en derde generatie gastarbeiderskinderen integreert zich langzaam maar zeker. Hun aanwezigheid in het stratenbeeld en hun culturele achtergrond vertalen zich niet te min in eigen verenigingen en sportclubs en in een ongelooflijk aanbod aan eethuisjes groenten. In iedere grote gemeente ligt wel ergens een moskee met al dan niet een minaret, een met peervormige torens bekroond orthodox bedehuis of een onopvallende protestantse tempel. Vanaf 1952 werd naar een ontwerp van M. Rau het kopen en halve frankstuk met de gekende mijnwerkerskop geslagen, waarvan reeds 633.180.000 exemplaren in omloop zijn.

Nu 40 jaar later heeft de Limburgse investeringsmaatschappij, die werkt met reconversiegeld dat opgepaard werd uit een oordeelkundige mijnsluiting, dit nederige muntstuk met de mijnwerker in haar prestigieus logo opgenomen.  Typisch Belgisch-Limburgs is dat de oorspronkelijk Duitse en in Nederlands-Limburg veel gebruikte mijnwerkersgroet 'Glück auf ' hier niet gehoord werd; ook de benaming 'kompels' voor mijnwerkers werd wel in de media maar niet door de betrokkenen gebruikt. Wel ontwikkelde er zich op spontane wijze een soort Bargoens dat op sommige cités door de gastarbeiders werd gesproken. Het was een mengeling van Vlaams dialect, Franse mijnwerkersterminologie en Duits.

Rondom de mijnen leeft ook een uitgebreide subcultuur aan kleine en aangedikte verhalen, doorspekt met namen van kleine en grote helden die op de meeste diverse terreinen hebben waargemaakt. Bijvoorbeeld de jonge mijnwerkers Fred Bertrand (1913-1986) die het via de christelijke arbeidsbeweging tot minster bracht. Zijn vriend en ACV-vakbondsleider Gust Cool (1903-1983) deed zijn syndicale ervaring op in de Kempen. Edward Gierek, ooit partijsecretaris van Polen, werkt als mijnwerker in Genk gedurende de tweede wereldoorlog. Duizenden zogenaamde incivieken werden onmiddellijk na de oorlog op de Limburse mijnterreinen geïnterneerd en in de mijnen tewerkgesteld. Ondanks hun miserie werd in der kampen op georganiseerde wijze gemusiceerd en toneel gespeeld. 

Zoals in vele vissersliedjes is het doodsgevaar, het hard labeur en de solidariteit in het mijnwerkersbestaan uitgebreid bezongen door de sterren van het Vlaamse lied. Te vermelden zijn zeker Bobbejaan Schoepen met In de schaduw van de mijn en Will Tura met In de koolmijn. Vanuit Nedelands kwam o.a. het volks succesnummer Het zwarte goud van onze mijnen. Noël Schobben inspireert zich in 1987 voor zijn verzamel-LP De léste koompel deit de lamp oet op mijnwerkersliedjes in de beide Limburgen, gezongen in het Maaslands dialect. De Liefdesliedjes Marina en Manuela van Rocco Granata handelen weliswaar niet over de mijnen, maar bezorgde deze zoon van Italiaanse migranten zelfs bekendheid in de U.S.A., waar hij in 1959 in de hitparade geraakte. Een fameuse dansorkest uit de jaren vijftig en zestig was het Genkse Bobby Carnarius. Ook via voetballes zoals o.a. Gubanski en de gebroeders Massignani werd de positieve beeldvorming rond de migranten bevorderd. Het menselijk aspect bij mijnrampen en sociale onrust heeft steeds nationale weerklank gekregen. Zelfs stakingsleiders zoals Gerard Slegers, Jean Ooms, Jan Grauwels en Michel Dylst genoten als volkstribunen publieke belangstelling.

EEN POSITIEVE EINDBALANS

De goudkoorts die da ontdekking van steenkool in Limburg teweeg bracht, veranderde het agrarische natuurlandschap in een industriële werf die van oost tot west reikte. Het was een overweldigende gebeurtenis, geleid door vreemden, waarnaar de bewoners met ontzag en wantrouwen opkeken. In enkele decennia werd hierdoor niet allen het aangezicht maar ook de ziel van Limburg fundamenteel aangetast. Waar goudkoorts een ware bevolkingsexplosie teweegbracht, werden de gestelde verwachtingen naar een breed industrieel weefsel niet ingelost. Het bleef slechts bij steenkooldelving, een monocultuur die bij gebrek aan nevenbedrijven economisch kwetsbaar zou zijn. Naar de culturele ontwikkeling van de regio toe was dit economisch patroon erg op in een beperkend. De Franstalige mijndirecties sloten zich op in een cultureel en maatschappelijk isolement.

Zij installeerden in hun mijnzetels op paternalistische wijze die culturele activiteiten die zij nodig oordeelden voor het goed functioneren van hun industriële bedrijvigheid en in de sfeer van 'ontspanning na arbeid'. Hier werd aan culturele inhoud en uitstraling dan ook nooit het culturele inhoud en uitstraling dan ook nooit het nationale niveau bereikt. Voor Limburg echter betekenden deze nooit eerder geziene culturele activiteiten en veropenbaren en lagen er aan de basis van de gestructureerde uitbouw van de amateuristische kunstbeoefening, van de primaire gezondheidszorg en van de sociale huisvesting. 

DE ERFENIS VAN HET MIJNVERLEDEN: EEN UITDAGING ?

Het laatste decennium is een toe namende wetenschappelijke belangstelling ontstaan voor de Limburgse steenkoolmijnen en hun maatschappelijke gevolgen. Vooral aan de departementen geschiedenis van R.U.G., K.U.L. en V.U.B., maar ook aan het departement sociologie van K.U.L. wordt het departement sociologie van de K.U.L. wordt aandacht besteed aan verschillende maatschappelijke aspecten van de mijnontginning zoals de migratie of de toekomstverwachtingen van ex-mijnwerkers. 

De voortrekkersrol van het provinciaal Hoger Architectuurinstituut (Diepenbeek) betreffende de studie van de diverse tuinwijken vanuit een urbanistische invalshoek kan niet ontkend worden. Onlangs - in het kader van de sluitingen - werd deze belangstelling verbreed naar een projectwerking rond zinvolle architecturale aanpassingen aan de bedrijfsgebouwen en hun interieur, met het oog op het hergebruik ervan. In navolging werd aan andere architectuurscholen, zowel in binnen- (Antwerpen, Gent, K.U.Leuven) als buitenland (Technische Hogeschool Delft, Erasmusuitwisseling van architectuurstudenten uit Denemarken met PHAI), studiewerk rond facetten van dit thema verricht.

Ook enkele opleidingsinstituten voor fotografie en vormgeving (Hasselt, Genk) ontdekten het mijnpatrimonium als een boeiend studiegegeven. Met de toenemende belangstelling voor het industrieel erfgoed kwam tenslotte een interdisciplinaire samenwerking tot stand rond de herbestemmingpolitiek van de mijngebouwen en -installaties. Minister Sauwens voor monumentzorg zette de procedures in gang voor een representatief behoud van dit industrieel erfgoed, waarmee hij de eerste aanzet van zijn voorganger P. Dewael vervolledigde.  

Tenslotte worden inspanningen geleverd om het "droomwetenschappelijke" aspect van het geleverde studiewerk te vertalen naar een grotere groep geïnteresseerden. In dat opzicht is de rol van het Project Industrieel Erfgoed en zijn eerste publieke manifestatie, de tentoonstelling "Bergingenmijn: wonen en werken" (1979), niet te onderschatten. Deze tendens zet het Provinciaal Museum voor Industrieel Erfgoed (Hasselt), voort o.m. met de rondreizende koffertentoonstellingen "Steenkool in Limburg" (1983 - geactualiseerd en vernieuwd in 1987), met de medewerking aan de radiodocumentaires van Dré Peremans rond "Het Zwarte Goud" (BRT 1 - 1986) en met de geschiedkundige inbreng voor de televiedocumentaire "Limburgse koolputters spreken" van Erik Pertz (BRTN - 1983), uitzendingen waarbij ook de werkgroep Mijnwerkersgeschiedenis (momenteel "Het Vervolg") een fundamentele rol speelde.

De toenemende belangstelling voor het Limburgse mijnverleden blijkt eveneens uit enkele referaten op nationale en internationale colloquia en congressen. Op zijn beurt leiden dit tot een meer dan theoretische belangstelling in binnen- en buitenland: groepen geschiedenis- en architectuurstudenten, professoren mijnbouwkunde, industrieelarcheologen, ingenieurs en toeristen met culturele belangstelling bezoeken in toenemende mate de mijnsite zelf. Daarenboven neemt de idee om rond de geschiedenis en de problematiek van mijnbouw, mijnwerkers en mijnpatrimonium internationaal vergelijkend onderzoek op de zetten, vooral dan in euregionaal verband, stilaan vorm aan. © 
 

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...