Van ontdekking tot sluiting: Wie waren de mijnwerkers ?

Limburg was tot in de tweede helft van de 19de eeuw een zelfvoorzienend agrarische regio. Er was geen toonaangevend centrum. De vestiging van de steenkoolmijnen betekende een keerpunt. De mijngemeenten werden de groeipolen van de provincie. De toeloop van arbeidskrachten veroorzaakte een woningtekort. De overheid moedigde het bouwen en verwerven van een privé-woning aan. Als eigenaar zouden de arbeiders de belangen van de bezittende klasse mee behartigen en ze waren gebonden aan de afbetaling van een lening, wat hen ervan zou weerhouden te staken. Toch bleef er een gebrek aan woongelegenheid. De mijnmaatschappijen zouden daarom zelf voor de huisvesting van de mijnwerkers. In de nabijheid van de mijnzetels werden woningen voor arbeiders, bedienden en ingenieurs ingeplant en ook scholen, kerken, ziekenhuizen… Zo hebben de mijnmaatschappijen een band tot stand gebracht tussen het werken in de mijn en het wonen in de tuinwijk.

1. De tuinwijken   KORT GESCHIENDENIS   VESTIGING VAN DE STEENKOOLMIJNEN IN LIMBURG   De kolenindustrie werd gevestigd in een uiterst dunbevolkt gebied. Daarom kon men grootschalige plannen voor de woningbouw ontwerpen. Eenmaal de plaats van de zetel bepaald, werd zoveel mogelijk grond daar rond opgekocht. Tezamen met de eerste installatie werden reeds arbeidershuisjes opgetrokken.   De trage opbloei van de steenkoolindustrie bood mogelijkheden voor uitgebreid vooronderzoek. De concentratie van arbeiders in de Waalse industriële as was samengegaan met ontkerkelijking en met de groei van de socialistische beweging. De burgerij en Kerk in Limburg zagen ‘het gevaar’ aankomen.

Men wilde niet dezelfde fouten maken als in Wallonië, waar veel woningen door hun slechte constructie en inplanting reeds na enkele jaren verkrot waren. Het provinciebestuur was bevreesd dat de mijneigenaars enkel uit winstbejag woningen zouden bouwen en zich niet zouden bekommeren om de gezondheid van de arbeiders. Een modelreglement voor openbare hygiëne en veiligheid werd opgesteld in 1906. Hier werden zowel de aanslag van de straten als grootte van de woningen en zelfs van afzonderlijke kamers vastgesteld.

De overheid voerde onder invloed van diverse studies over realisatie in het buitenland propaganda voor de tuinwijkgedachte en dwong over ook de vrees voor gesloten arbeiders cités, waar de mijn haar stempel drukte op het onderwijs, de handel, het verenigingsleven… en waar het contract van de arbeiders met de buitenwereld klein was. Een ministerieel besluit uit 1908, dat de verkoop van gemeentegronden aan de mijnen aan clausules onderwierp, kon niet voorkomen dat de cités geïsoleerde nederzettingen werden. De oude cité van Eisden 

HET INTERBELLUM 

Voor de naoorlogse wederopbouw in België kon gerekend worden op de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekkend (NMGW). Deze maatschappij werd opgericht in 1919 om totstandkoming van plaatselijke en gewestelijke vennootschappen voor volkswoningen te stimuleren. Lokale of regionale bouwmaatschappijen konden voortaan bij de aanleg van arbeidswoningen van overheidssteun genieten. Ook maatschappijen met een industrieel karakter konden een lokale bouwmaatschappij oprichten.

De Limburgse mijnen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en hun bouwactiviteiten in aparte vennootschappen ondergebracht. Door de verlichten van financiële lasten konden de mijnen werk maken van de voorgenomen gemeenschapsvoorzieningen: een kerk, een casino,scholen, een ziekenhuis… De tuinwijken werden prestigeobjecten voor de koolmijnen, waarbij de ene de andere trachtte te overtreffen. 

DE WONINGBOUW TIJDEN DE KOLENSLAG  (1947 – 1951)

De massale toestroom van buitenlandse arbeiders tijdens de kolenslag zorgde voor groot huisvestingsprobleem. De mijnmaatschappijen bouwende in de tuinwijken snel nieuwe kostenhuizen voor de alleenstaanden. In samenwerking met de NMGW werden ook nieuwe aangelegde, zoals Cité 4 in Winterslag en Lindeman in Heusden-Zolder. Er kwamen meestal eenvormige woningen en een rechtlijnig stratenpatroon, zonder enige aandacht voor gemeenschapsvoorzieningen. Hier en daar werden er als noodoplossingen tijdelijke constructies opgericht in prefabmateriaal, zoals de Bremwijk in Zwartberg, die in jaren zestig werd gesloopt, de houten noodwoningen op cité Meulenberg in Houthalen en de Texaswijk in Waterschei. De barakkenkampen van de krijgsgevangenen, door de Duitsers opgericht tijdens de oorlog, werden vanaf 1947 gebruikt voor de huisvesting van de immigranten en hun families. Het ging om 225 barakken in hout en asfaltpapier. Ze zouden worden afgebroken  naarmate andere woonvoorzieningen beschikbaar waren. Ondanks de bouwwoede in deze konden de mijnen echter niet voldoen aan de vraag naar woningen en kamers. Daardoor leefden in Genk, Lanklaar  en Houthalen in 1958 nog 257 gezinnen en 971 alleenstaanden in de omgebouwde barakken. Winterslag (1948) 

HET CULTUREELD AKKOORD

Na herhaald protest van het provinciebestuur beloofden de mijnpatroons hun allesoverheersend macht in de cités  te beperken. In 1952 werd het hun allesoverheersende macht in de cités te beperken. In 1952 werd het Cultureel Akkoord afgesloten tussen de patroons en het provinciebestuur. Wat betreft de huisvesting in de cités omvat het akkoord: Maatregelen i.v.m. de woningen: - verspreiding van de bevolking en mogelijkheid dat de arbeider in eigen dorp huiseigenaar word; - beperking van de tuinwijken tot het strikt noodzakelijke, aanpassing van de huizen aan de gezinnen, het recht voor de mijnwerker een huis in cité te kunnen kopen; - de verplichting opneming van ‘logeurs’ moet vermeden worden.

Maatregelen i.v.m. de cités: - de macht van de mijn over kerken en scholen moet overgedragen worden aan respectievelijk kerkfabrieken en schoolcomities, en deze laatste zullen ook zorgen voor de benoeming van het personeel. Het duurde nog enkele jaren voor de intenties waargemaakt werden.

DE STEENKOOLCRISIS  

De economische depressie in 1958 had een weer slag op de bouwbedrijvigheid in de mijncités: er werd niet meer gebouwd, enkel nog verbouwd. De woningen werden uitgebreid en voorzien van badkamer. Zo wilden de mijnmaatschappijen de waarde van de huizen vermeerderen, om te kunnen meedingen met de private en sociale woningbouw. De grootschalige plannen voor de uitbreiding van de sociaal-culturele voorzieningen, opgesteld ten tijde van de jubileumfeesten in 1957, werden in 1958 door de steenkoolcrisis afgevoerd.

HET BEHEER VAN DE TUINWIJKEN NA DE OPRICHTING VAN DE KS 

Na de oprichting van de KS in 1967 bleef het overblijvende patrimonium in de oud mijnvennootschappen. Openbare gebouwen werden aan de gemeenten overgemaakt. Stilaan begonnen de mijnvennootschappen citéwoningen te kopen. Ze hadden immers geen industriële activiteiten meer en de opbrengsten uit huurgelden waren laag.

De sociale woningmaatschappijen die jaren zestig hun eigendommen overgedragen aan gewone vennootschappen uit de streek. De woningen werden voortaan verhuurd als gewone sociale woningen. Het gaat vooral om de tuinwijken die tijdens de kolenslag werden gebouwd. In de oudere cités die door de mijnmaatschappijen zelf werden opgericht, werd een groot aantal woningen verkocht aan de bewoners.  

ONTWIKKELING  EN  SITUERING  PER  MIJNZETEL Situering van de mijnsites en de tuinwijken  “foto”  BERINGEN

In Beringen werden reeds in 1908 woningen gebouwd voor de arbeiders van de afdiepingsfirma Foraky. In 1910 werden vierwoonsten gebouwd in de Stationsfirma en de Dwarsstraat en bouwde men tegenover de mijnzetel ingenieurswoningen. De woningen werden gebouwd met betonblokken uit de betonfabriek van de mijn.

Na de eerste Wereldoorlog begon de mijn echt met uitbouw van de tuinwijk. De arbeiderswoningen ten noorden van de mijn dateren uit 1920 (Cité Oost). De invloed van de Engelse tuinstad is hier duidelijk. Rond het Kioskplein werden in 1924 bediendewoningen gebouwd. Drie logementhuizen werden opgericht in de Stationsstraat. Ten noordenwesten van het Kioskplein bouwde men in 1920-1930 arbeidswoningen, minder verspreid en met een rechtlijnig stratenpatroon (Cité West). In 1946 en 1956 werden een aantal arbeidshuizen bijgebouwd in een ruitvorm ten westen van het Kioskplein. In 1963 bouwde de mijn 32 woningen.

De tuinwijk van Beringen

Er kwamen ook een aantal voorzieningen. De boerderij De Posthoorn werd opgericht in 1908. Voor de aankoop van levensmiddelen kon men vanaf 1924 terecht in bedrijfswinkel of het economaat. Vooral vanaf de Tweede Wereldoorlog werd er aandacht besteed aan sociaal-culurele en verzorgende functies: een bibliotheek (1941), scholencomplexen, een kinderheil, de Sint- Treodarduskerk (1939-1942), het casino (1953), een kliniek (1952), voetbalpleinen en tennisvelden.   Naast de eigenlijke tuinwijk kwamen er in Beringen nog twee aparte wijken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden Russische krijgsgevangen gehuisvest in een barakkenkamp, gelegen achter de mijn bij het gehucht Stal. Op deze plaats bouwde de mijn in 1948 een tweede wijk van 48 eengezinswoningen, oorspronkelijk ingericht als appartementen. Omdat er vooral Oost-Europeanen terechtkwamen kreeg de wijk de naam het Baltisch Kamp. In 1952 werden nog 70 woningen gerealiseerd in Steenveld, nu Oud-Steenveld genoemd.

MAASMECHELEN   De tuinwijk van Eisden is groot in de mijnstreek en bestaat vooral uit tweewoonsten, gelegen langs slingerende lanen. De gemeenschappelijke voorziening, zoals de kerk, het casino, de meisjes- en jongensschool, zijn centraal ingeplant. In 1911 werden reeds 50 tweewoonsten gebouwd: de oude cité. Na de Eerste Wereldoorlog bouwde men verder ten zuiden hiervan. In de jaren dertig werkte men aan de kerk en de scholen met bijbouw (vergaderzalen, bibliotheek en kinderheil). In 1936 werden 100 arbeidswoningen en 20 bediendewoningen gebouwd ten zuidwesten van de zetel. De woningen werden vanaf  1972 verkocht aan de bewoners.  

Naast de tuinwijk van Eisden bouwde de mijn in Vucht (1947-1949) en Mechelen- aan-de-Maas (1959) woningen. Doordat de woningensnel moesten worden gebouwd ging een deel van de tuinwijkgedachte verloren, de architectuur verschraalde en het comfort verminderde.

WATERSCHEI   De tuinwijk van Waterschei werd gebouwd aan twee zijden van de Onderwijslaan. In totaal werden er 1.600 woningen gebouwd. Reeds in 1910 werden de eerste woningen opgetrokken vlakbij de mijningang (Duinenlaan). In 1921 werden 57 arbeidswoningen ingeplant ten noorden van de eerste arbeidswoningen. Na 1922 begon men de eigenlijke tuinwijk, waarbij het vorige aanlegplan terzijde werd geschoven. De lusvormige Ceintuurlaan, met typische gebogen zijstraatjes, heeft een klein groen pleintje als centrum. In de tuinwijk was in 1929 een scholencomplex, een casino, een ziekenhuis, een boerderij, de regie en een economaat . Tussen 1935 en 1938 werden de opengebleven plaatsen volgebouwd, enkele ingeneurs- en bediende woningen opgericht en een zesde hotel of logementshuis opgetrokken. 

Na de Tweedoorlog werd de tuinwijk voltooid met een rastervormige nieuwe cité van 100 woningen in het zuidwesten. Tijdens de kolenslag (1948-1950) werden ook snelbouwbungalows opgericht ten noorden van de spoorweg, de Texaswijk. Vanaf de jaren zestig de woningen door de maatschappij André Dumont verkocht aan de bewoners. In de jaren tachtig werden de resterebde huizen verkocht aan de Vlaamse Woningfonds voor Grote Gezinnen. Een aantal van deze woningen werd later weer verkocht aan de sociale woningmaatschappij Nieuw Dak. 
 

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...