De rekrutering van nieuwe mijnwerkers

De voortdurende nood aan arbeiderskrachten loopt  als een rode draad door heen het verhaal van de aanwervingen voor de Limburgse mijnen. De mijnen hielden er heuse aanwervingdiensten op na, die overal op zoek gingen naar nieuwe mijnwerkers. 

DE AANWERVINGSDIENST De directie en de ingenieurs beslisten wanneer het aantal arbeiders moest opgevoerd worden. Voor iedere functie werd bepaald hoeveel mensen aan de aanwervingdienst. Een getuige werkt van 1948 tot 1982 op de dienst  aanwerving in Waterschei. Getuige uit Waterschei: Als er enkele ingenieurs kolenhouwers te weinig hadden per afdeling een lijst van kolenscheppers. Dat zijn dan de eerste kandidaten om over te gaan, als die mannen oud genoeg waren, natuurlijk niet van die lichte vingertjes, dat moest al een gekroesde kerel zijn. Dan moesten we die mannen roepen aan hat loket:  ‘Wilt ge kolenhouwer worden ?’ Er waren er veel die weigerden. Nieuwe onervaren arbeiders moesten daarna de vrijgekomen plaatsen voor slepers of kolenscheppers opvullen.

De aanwervingsagent moest vooral op zoek gaan naar kolenhouwers, steenhouwers, onderhoudspersoneel en slepers. Hij won inlichtingen bij autobusuitbaters en de werklozendienst, bezocht werkloze kolenhouwers, zocht kandidaten via advertenties, affiches, propagandafilms en bezoeken aan technische scholen. Bij de wervingscampagnes in heel Vlaanderen kregen de aanwervingsagenten vaak de hulp van de busuitbaters die de mijnwerkers naar de mijn brachten. Zij werden immers betaald per vervoerde mijnwerkers.

CONCURRENTIE TUSSEN DE MIJNEN Het voortdurende gebrek aan arbeiders veroorzaakte een concurrentieslag tussen de verschillende mijnen. Dat was zo van in het begin. Toen de mijn van Beringen in 1922 opstartte, kwam maar liefst een derde van de arbeiders van de mijn van Winterslag. Winterslag was de leerschool van het Kempisch bekken. Ook later waren de mijnen er niet vies van om mijnwerkers van elkaar af te snoepen. Op de vergaderingen van de Association Charbonniére de la Campine beschuldigden de directies elkaar regelmatig van oneerlijke concurrentie door bijvoorbeeld de lonen te verhogen of door mijnwerkers weg te kapen. Er werden akkoorden afgesloten om de rivaliteit te beperken. Zo zou men lijsten opstellen van migranten per mijn en van ‘onbetrouwbare’ werknemers die hun contract niet waren nagekomen.

Gespecialiseerd personeel, zoals machinisten, opzichters en bedienden , mochten niet worden aangeworven tot zes maanden na hun vertrek, tenzij er een toestemming was van de vorige werkgever. De akkoorden werden echter steeds met de voeten getreden. Het verloop tussen de verschillen mijnen was ook een uiting van ongenoegen over de werkomstandigheden. Kolenhouwers hoopten op een hoger loon of een betere behandeling in een andere mijn. Na verloop van tijd kwamen er andere middelen om wantoestanden aan te klagen. Hoewel het individueel verloop, bleven aanwervingsagenten arbeiders van de concurrentie. Er was niet alleen concurrentie tussen de Limburgse mijnen onderling, regelmatig stuurden de Waalse mijnen aanwervingsagenten naar Zuid-Limburg om er mijnwerkers te rekruteren, vooral bekwame kolenhouwers. De mijn van Zwartberg had omwille van de banden met het Luikse bekken het minst te duren van deze concurrentie.

ONDERGROND EN BOVENGROND Sinds 1911 was alle ondergrondse arbeid verboden voor jongen onder de 14 jaar en voor vrouwen. Er hebben dus nooit vrouwen gewerkt in de Limburgse ondergrond. Maar ook op de bovengrond werkten, op enkele sociaal assistentes en verpleegsters na, uitsluitend mannen. Vreemde arbeiders werden in principe alleen aangenomen voor ondergrondse mijnarbeid. Alleen migranten die arbeidsongeschikt waren na een arbeidsongeval kregen een job als wachter of schoonmaker. Ook de plaatsen in de pendelbussen werden voorbehouden voor ondergronders. De mensen op de bovengrond op voorspraak van dorpsnotabelen of van een ingenieur of hogere bediende.

Burgermeesters lieten in de verkoopakten van gronden die aan de mijnmaatschappijen werden verkocht, de voorwaarde opnemen dat dorpsbewoners bij voorkeur bovengronds werk moesten krijgen. Ook in de ondergrond bezetten de dorpelingen vaak de beste plaatsen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog konden de boeren uit de omgeving gemakkelijk aan goed werk geraken op de mijn. In ruil voor voedsel konden ze veel gedaan krijgen. Bediende uit Houthalen: Tijdens de oorlog heeft men de ‘fijne jobkes’ uitgedeeld. Toen was er honger en als men dan een hesp meebracht of een zak patatten was het vlug voor elkaar. Die mensen bleven ook aan dat postje  houden, daar kon men niets meer aan doen. En na 30 jaar gingen ze dan met pensioen.

AFKEER VAN MIJNARBEID Bij de vestiging van de mijnen in Limburg was er een sterke reactie van de geestelijken en dorpsnotabelen tegen het werk in de ondergrond. Meisjes werden afgeraden om met een mijnwerker te huwen. De katholieken wilden de dorpelingen weghouden uit de mijnen, uit vrees dat de industrialisering ook het socialisme met zich zou brengen. Voor de Vlaamse Beweging betekend het concessieverlening van Waalse en Franse kapitaalgroepen het wegschenken van Vlaamse natuurschatten.Men sprak van de ‘vreemde kolonisatie van Limburg’.

Tijdens de jaren aanslepende voorbereidingswerken verzwakte de schrikreactie van het katholieke, Vlaamsgezinde Limburg. Vanaf de jaren dertig begon de houding te verbeteren, hoewel het mijnwerkersberoep ondertussen in de streek werd beschouwd als het laagste werk dat men kon doen. Getuige uit Eisden: Mijnwerkers worden was zowat het laatste, terwijl de mijnwerkers meestal zelf wel fier waren op hun beroep. Het was natuurlijk ook niet de elite die in de mijn ging werken. Om het zware werk te vergeten, werd er al eens te veel gedronken. In hun uniform, met hun zwarte ogen, waren ze bovendien goed herkenbaar. Getuigen uit Waterschei: Op een keer was er een politieagent hier. Wij waren aan het praten over een moord. Hij was heel kwaad: ‘Ze moesten hem doen in de put werken !’

Toen zie iemand: ‘Mijn vader werkt 30 jaar in de put, wat heeft die dan gedaan ?’ Bij de plaatselijke bevolking bestonden er ook vooroordelen ten aanzien van de vele vreemdelingen die in de tuinwijken woonden. Vanaf de tweede helft van de jaren twintig werden meer en meer boerenzonen, en zelfs gehuwde boeren, arbeiders. Vanaf 1935 waren mijnwerkers en loontrekkende in de meerderheid in verschillende gemeenten in de mijnstreek. Stilaan ontstond in Limburg een ‘echte’ mijnwerkersklasse. Tegelijk kwam er een zekere afgunst ten opzichte van de mijnwerkers wegens het hogere loon en andere voordelen.Tijdens de kolenslag werd rond het mijnwerkersberoep een mythe gecreëerd: de held die voortdurend zijn leven op het spel zette voor het algemeen welzijn. Het patronaat had het over de liefde van de koolputter voor zijn werk en de arbeidsbeweging zag de mijnwerker als het symbool van de arbeidersklasse.

EEN BEROEP VAN VADER OP ZOON Veel jongens die op de mijn begonnen, traden in de voetsporen van een familielid, meestal van vader of een oudere broer, soms ook van grootvaders. Getuigen: Ik ben uit een echte mijnwerkersfamilie. In 1942 ben ik onder gegaan. Ik heb niet achter ander werk gekeken. Ik heb altijd gedacht dat ik naar de put ging. Beringen was korter, maar we zijn in Zolder allemaal gaan werken. Maar de mijnen trekken onder hard op elkaar, het is allemaal zwart en vensterkes staan er niet in. Mijn vader werkte in Zolder en hare pa ook. Mijn twee broers hebben er ook gewerkt. Bijna de helft van de geïnterviewde zijn ook met een mijnwerkersdochter getrouwd. Hoewel het mijnwerkersberoep dus bij uitstek een ‘familieberoep’ was, probeerden zowel Belgische als vreemde vadermijnwerkers hun zonen uit de mijn weg te houden. Getuigen 1: Ze waren er thuis absoluut tegen.

Mijn vader sloeg mij onder de tafel en ik was 23. Hij kende de zaak, hij wist dat het niet deugde. Maar wij niet. Getuigen 2: Nee, ik had dat nooit gewild. Ge hebt kinderen die niet willen leren, die gingen dan de mijn in. Maar ik, en de meeste van kameraden, stuurden hun jongens al was het maar voor automechanieker of houtbewerking of metaalbewerking. Als ge dat zelf meegemaakt hebt van jongsaf, dat zware werk, dat vloeken, dat geschreeuw, dat was een speciaal werk. Trouwens, ze leerden alle twee goed, dan was dat zonde om ze in de mijn te sturen, want dat was verloren. Zelfs mijnwerkers die zelf graag in de mijn hebben gewerkt, wilden hun kinderen niet in dezelfde situatie brengen . Getuigen: Nee. Nee, daar  had ik het niet in gezien. Al is het dat ge zelf goesting hebt, dat ge zegt: ‘Ik zou teruggaan.’ Maar een andere daar insteken, zo rooskleurig was het ook allemaal niet. Ge waart dag voor dag stront nat van het zweet.

Toch werd er niet altijd geluisterd naar de raad van vader.  Getuigen 2 had twee zonen in de mijn. Ze werkten graag in de mijn, maar ik zei altijd: ‘Ge doet u wat aan !’ Die hadden geleerd voor mechaniek en Carrosserie en die lieten dat vallen om in de mijn te werken. Vrouw: Wij hebben altijd gezegd dat ze konden gaan als ze 18 waren. Ze wilden daarvoor al naar de mijn gaan, want ze hadden kameraden die in de mijn werkten en die geld verdienden. Veel ouders zagen een andere toekomst voor hun kinderen, maar niet iedereen had dezelfde mogelijkheden. Vooral de zonen van de buitenlandse arbeiders waren voorbestemd om mijnwerker te worden.   Geen zonen Mijnwerkerszoon Geen mijn- werkerszoon Geïnterviewden van de vreemde afkomst 15 78 820 CitébewonersOmgeving v/d mijnPendelaars 231 1060 11512 Hoofdopzichters en werkleidersOpzichtersGewone mijnwerkers 104 3210 31212 Totaal 6 16 28 Kinderen uit de mijntuinwijken zagen in hun omgeving niet veel andere voorbeelden.

Pas vanaf de jaren vijftig en zestig waren er ook citéjongens die het verder schopten. Maar vaak had het gezin geld nodig en dus ging de zoon toch de put in. Mon begon in 1957 in Zwartberg. Mon: Ik ben eigenlijk op de mijn terechtgekomen door armoede. Ik was twaalf jaar toen mijn vader gestorven is. Dan heb ik nog twee jaar college kunnen doen, maar toen ging het niet meer, het kostte te veel. Het gedacht alleen al: mijn vader is jong gestorven door in de mijn te werken. Maar ja, het ging niet anders. Een weduwe met drie kinderen, die kreeg niet wat ze nu krijgt. Toen was er een mijnschool in Zwartberg en daar kreeg je een dagvergoeding. Te beginnen aan 90 frank per dag. Mijnwerkers die het zelf hadden gemaakt op de mijn konden hun zoon soms door voorspraak een goed werk bezorgen. Fille had op de mijn van Waterschei de functie van opzichter. Fille: Een van mijn zonen is ook mijnwerker geworden. Ik had daar wel een beetje toezicht op. Ik gaf hem altijd inlichtingen. Ge moest toen 18 jaar zijn om onderaf te gaan en mijn zoon was er maar 16.

Maar door de goeie prestatie die ik daar geleverd had, keken ze dat een beetje door de vingers. Daarom ben ik ook langer gebleven. Als de kinderen dan toch in de mijn wilden gaan werken, dan liefst niet in de productie, maar als elektricien of mecanicien. Mijnwerker P: Mijn zonen hebben mijnschool gedaan, maar ik wilde niet dat ze mijnwerker zouden worden. Ik heb altijd schrik gehad. Ik kende goed het werk, ik wist wat er kon gebeuren. Mijn  zoon was elektricien, dat is ook zwaar werk, maar soms is het ook controleren van lichten, de motoren…  Hij heeft het niet slacht gehad. Mijnwerker H. Ik heb altijd tegen mijn mannen gezegd:= ‘A2 en anders ga je niet werken.’ Er zijn drie van mijn kinderen mijnwerker geworden. Ik had vier zonen. Die hebben allemaal mijnschool gedaan. 

Deze pagina is nog niet volledig af
 

 

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...