Kompel

tek. Jef Caenen (met toestemming van zijn weduwe) Mijn accu, die de stroom voor mijn petlamp leverde, was beschadigd en had gelekt. Treurig gevolg, mijn kont was verbrand. Ik had er helemaal geen erg in gehad. Eerst had het wat gejeukt. Toen het ging steken was ik naar de kompel boven mij gekropen en had hem gevraagd mijn tabernakel te inspecteren. "Er hangen wat velletjes los" zei die droog. "Jou zien we voorlopig hier niet meer terug". Dat vond ik niks erg. Ik sproeide een paar maal mijn achterste met een waterstraal en na einde dienst en het douchen toog ik vol verwachting naar de verbandkamer. Een paar weekjes rond kuieren in het zonnetje was wel de minste therapie die ik verwachtte.

Die zogenaamde verbandkamers, iedere mijnzetel had er een, waren voor die tijd heel goed geoutilleerde medische centra. Ze waren continue bemand met z.g. mijnartsen en verbandmeesters. Er stond röntgen apparatuur en men kon bloedonderzoek doen. De Staatsmijnen wisten toen al dat ziekteverzuim erg duur was, dus medische hulp en verzorging stonden hoog in hun vaandel. Veel particulieren zochten soms een smoesje om in de verbandkamer geholpen te worden. Waren ze verzekerd van goede hulp, meestal beter dan die van hun eigen huisarts. Hulp werd altijd geboden als het een ongeluk betrof. Met ziektes kon je er niet terecht. In de verbandkamer had ik een tijdje voor joker (diep gebukt) gestaan. Eerst was mijn allerheiligste lang bekeken, daarna met een koud makend mengsel gekoeld en en met een geurend zalfje (Purol) gezalfd. Vervolgens moest er naast mij nog eerst een gebroken vinger gegipst worden.

Uiteindelijk kwam de mijnarts tot dezelfde diagnose als de conclusie van mijn kompel. Helaas werd aan mijn verwachtingspatroon te kort gedaan. Ik kreeg geen vrij om eens lekker uit te kuren. Neen, ik moest iedere dag terugkomen voor een schoon verbandje en een trekzalfje en ik kreeg een briefje voor "Geschikt werk" ! Ik heb in mijn drie ondergrondse jaren eigenlijk nooit goed begrepen wat geschikt werk betekende. Je had het in diverse vormen. Werk voor alleen de rechtse of de linkse hand. Werk zonder te bukken of te tillen, onmogelijk voor te stellen ondergronds. Eigenlijk ook weer niet zo verwonderlijk, want met mijn verstand was het precies als met mijn verstandskiezen, ze zijn pas met de jaren gekomen. Alhoewel, ze bij sommigen slechts gedeeltelijk of soms zelfs helemaal niet verschijnen, heb ik me laten vertellen.

Sorry, ik gleed weer even weg. Komt waarschijnlijk van het mijngas. Op kamer 48, waar ik me moest melden met dat geschikte briefje, oordeelde men dat ik me bij de mijnmeters heel nuttig kon maken. Ik wist wat meetkunde was was de motivering. Mijnmeters deden ondergronds hetzelfde als landmeters bovengronds, wist ik. Nieuwe ervaringen en dus ook nieuwe aanvaringen met nieuwe mensen lagen in het verschiet. Het ondergronds wereldje zat boordevol rangen en standen. Iedere stand had zijn eigen privileges, voorkeuren, afkeuren en gebruiken. Mijnmeters scoorden erg hoog snapte ik al meteen. Mijn stand, die van kolensleper, was erg laag werd mij fijntjes duidelijk gemaakt. Dat was mij volkomen duidelijk. Ik zou me maar snel aanpassen was de duidelijke raad.

Dat was geen probleem, aanpassen kon ik als de beste, dacht ik. Begonnen wij (de kolenhouwers) de dagdienst ’s morgens om 6 uur en werkten tot 14 uur, de mijnmeters gingen pas om 8 uur naar beneden en waren meestal om 13 uur weer boven. Ze hadden een aantal geaccepteerde smoesjes waarmee ze dit verkocht kregen. Werden wij kolenhouwers in bedompte personentreintjes naar de afdeling gereden, mijnmeters maakten bij voorkeur gebruik van mijnfietsen, een voertuig dat op een fiets leek en dat over het mijnspoor reed. Twee mannen naast elkaar die trapten en dan kon er voor en achter nog een pief op een plank zitten. En dat was hun probleem, er waren niet genoeg mijnfietsen. Ik greep mijn kans ik kon me hier populair maken. Mijn zus had namelijk pas zo iets als verkering, met een assistent van de ondergrondse vervoerregeling. Juist, die regelaars beheerden ook de mijnfietsen. Ik kon die aardige jongeman zodanig onder druk zetten dat ik iedere dag ergens een fiets kon krijgen. Ik werd enorm populair bij mijn nieuwe meters en dat is erg plezierig in het leven. Men vocht om het zo maar eens uit te drukken om mijn talenten. Ik was enorm handig in het mijnmetersvak, prees men mij. Als ik al eens door een waterpasinstrument keek stond alles op zijn kop, ik begreep er niks van was de simpele waarheid.

Een van onze oppermijnmeters kreeg lucht van de fietsenmanie en ik mocht hem voortaan op zijn korte, wekelijkse tripje ondergronds vergezellen. Hij moest namelijk iedere maand een paar uren ondergronds vertoeven om zijn aanwezigheidspremie voor de hele maand binnen te halen. Met zijn overigens vorstelijk salaris van hoofdopzichter kon hij dit echt niet laten lopen. Verder was hij een hele goede snuiter onder die rare snuiters want hij had zoiets als menselijke gevoelens bewaard! Enfin het ging een paar keer heel goed met ons. Ik ging om 8 uur naar beneden, haalde hem om 10 uur met mijn riksja op bij de schacht en bracht hem ergens naartoe waar het lekker rustig was en niet te warm.

Hij controleerde dan volgens zijn zeggen bepaalde ingewikkelde berekeningen. Ik zag dat die in de krant stonden en hield mijn domme snavel. We aten een boterhammetje, hij dronk uit mijn blik - wat ik als een enorme blijk van waardering ervoer - hij keuvelde wat over zijn kleinkinderen en om 13 uur ging meneer de hoofdopzichter naar boven met een gepast, escorterende mij in zijn kielzog. Ik prees de dag dat mijn accu gelekt had en maakte me zorgen om het voortvarend herstel van mijn achtersteven. Bij deze jongens kon ik heel oud worden en overwoog om op de eerstvolgende vacature te solliciteren. Moest alleen nog van mijn zusje weten of het menens was of niet met die aanstormende vervoerregelaar. Na een paar malen tot wederzijds genoegen met elkaar goed samengewerkt te hebben vertrouwde Opa, dat was mijn stiekeme troetelnaam voor hem, mij volkomen. Hij sliep gerust een uurtje aan mijn zijde na zijn boterhammetje.

Tevreden sloeg ik dan, in mijn met mijn zakdoek afgeschermde lamplicht, zijn pruttelende lipjes gade. Hij vertrouwde op mijn volledige toewijding. Ik maakte hem ook altijd netjes op tijd en heel beschaafd wakker. Een eindje uit zijn buurt liet ik iets voorzichtig uit mijn handen vallen zodat hij niet te zeer schrok. Nog half slapend klapte hij dan zijn krant dicht, verkondigde luid dat alles klopte en zei: "Jong, we moesten maar weer eens naar boven gaan, eens kijken hoe de mam er bij daglicht uitziet". Vervolgens ging hij voren op het bankje van de fiets zitten, lekker uit de wind want die kwam van achteren en viel meestal opnieuw in slaap. De jong fietste en freewheelde hem dan fluitend naar de schacht en loodste hem op de kooi. Ik joeg de seingevers aan de schacht met plezier de stuipen op het lijf want het gezelschap van een hoofdopzichter gaf een onvoorstelbaar groot aanzien.

Tenminste zolang er geen kolenhouwers in de buurt waren, want mijn zwarte branchegenoten hadden helaas nergens respect voor. Die laatste keer met hem, ben ik jammer genoeg ook in slaap gesukkeld. De wilde voorafgaande pilsavond had zijn tol geëist. Ik werd pas om half een wakker. Of we met de trek (lift) van 13 uur naar boven nog konden halen was vraaglijk. Met veel kabaal gooide ik de fiets in het spoor. Opa sprong beduusd op, klapte zijn krantje dicht en zei weer: "Alles klopt !" "Het is al half een, hoofdopzichter !" riep ik in paniek. Beiden beseften we wat er kon gaan gebeuren. Personenvervoer op de schacht was alleen mogelijk op het volle uur. Als we de trek van 13 uur niet zouden halen, moesten we wachten tot 14 uur.

En dan gingen die honderden naar zweet en pruimtabak stinkende, zwarte kolenhouwers naar boven. Daar kon Opa, met zijn blank velletje in zijn witte pakkie, niet tussen. Die zouden hem bespotten en belachelijk maken. Die zouden hun lampen doven, scheten gaan laten en hem in het donker de schuld geven, hem met fluimen pruimtabak besproeien en hem stiekem gemeen tussen zijn benen knijpen. Neen dat had hij niet verdiend. Ik voelde me enorm schuldig. Dit moest ik voorkomen. Ik zou rijden wat ik kon en hij zou op tijd aan de schacht zijn. De eerste tien minuten van die dolle rit liep alles goed. Ik dacht het te gaan redden. We hadden de uittrekkende ventilatiewind in de rug, ondergronds spoor loopt 2% naar de schacht bergaf, alles zat mee - ik haalde een fantastische snelheid met de fiets.

In het zicht van de haven, ik bedoel in de laadplaats (ondergronds rangeerterrein bij de schacht) ging het jammerlijk mis. In de samenvoeging met een andere steengang werd het spoor enkelbaans en in die bocht dook plotseling de schijnwerper van een locomotief op. Godju, noemenswaardige remmen zaten er niet op een mijnfiets. Een stripje rubber op een plankje, kon je op een wiel drukken. Je mocht er gewoon niet hard mee rijden, want mijnfietsen waren eigenlijk ontworpen voor het vervoer van springstoffen. Die mochten weer niet in personentreintjes vervoerd worden. Simple comme bonjours, nietwaar? Welwaar! Juist, aan alles was gedacht, behalve aan deze situatie.

Ik was nog veel te jong en te bang om te sterven, dus schreeuwde "Springen" tegen mijn aangenomen opa en sprong in paniek omhoog van de fiets naar de leidingen die in de gang aan het dak hingen. Dat lukte, ik hing en maakte me plat. De trein kon onder me door denderen. In een waas, alsof het zich op een slecht filmdoek afspeelde, zag ik dat Opa bleef zitten. Met een rinkelende klap klapte de fiets op de locomotief die al stilstond. Alles bleef een paar seconden versteend, toe liep de tijd weer door. Ik liet me naar beneden vallen. Opa liep beduusd rond, hij voelde aan zijn hoofd waar zich plots een ei ontwikkelde, verder viel het schijnbaar mee met hem. De machinist bejammerde luid zijn onschuld. Hij had niet te hard gereden en had tijdig zijn losse loc kunnen stoppen. De schuldige was gevonden, dat was ik. Oh, ja - het waterpas instrument dat we altijd meesleepten en nooit gebruikten - was naar de Filistijnen.

De lenzen en spiegeltjes lagen her en der verspreid. Pff, ik zou dat ding niet missen, opa was er nog ... "Zie je niet dat de hoofdopzichter zwaar gewond is", bitste ik de machinist toe."Hij moet onmiddellijk naar de verbandkamer, neem hem in de cabine en rij als de bliksem naar de schacht. Ik hang de fiets achter je loc". Opa zei niks, hij betastte voorzichtig het uitdijende ei op zijn voorhoofd en vond alles goed als hij maar niet tussen die kolenhouwers verzeild raakte. Luid fluitend en perslucht sissend en daardoor overal in de laadplaats voorrang afdwingend, kwamen we bij de schacht. "Ik heb een hoofdopzichter bij me, met een zware onval (verwonding)!" joeg ik de dienstdoende seingever weer de stuipen op het lijf."Meteen personenvervoer kloppen" (seinen), gebood ik. Dit was het laatste dat ik voor Opa kon doen, morgen zou ik toch ontslagen zijn.Vijf minuten later waren we in de verbandkamer.

Wat we eigenlijk kwamen doen?, wilde de arts weten nadat hij Opa met een lampje in de ogen geschenen had en een paar domme vragen gesteld had, hoe hij heette bijvoorbeeld! "Hoofdopzichter Janssen", had ik al voorgezegd "Jong, wij moeten even apart spreken", zei de hoofdopzichter tegen de arts, hij was weer bij zijn positieven en trok het initiatief naar zich toe. De arts haalde verbaasd zijn schouders op. "En ga jij maar douchen jong, doe de complimenten aan en dan zie ik je morgen wel weer" zei de hoofdopzichter tegen mij: " Glück Auf, Jong !" Ik word er weer een beetje als ik nu aan hem denk. Wat was hij toch een fijne kerel.  © E.C.

 

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...