50 jaar geleden ging mijn van Zwartberg dicht

50 jaar geleden ging mijn van Zwartberg dicht.

mijnstakingzwartberg
Foto Johny Harsch

Op 22 december 1965 viel het verdict: de mijn van Zwartberg (Limburg) gaat dicht. 4.500 mijnwerkers vielen zonder werk. Op 31 januari 1966 verloren twee arbeiders het leven nadat de rijkswacht het vuur opende op mensen die zich verzetten tegen de sluiting. Een terugblik op deze dramatische bladzijde uit onze sociale geschiedenis.

Het is 31 januari 1966. We zijn in Waterschei, Genk. Jan Latos, een 27-jarige mijnwerker, gehuwd en vader van een dochtertje van drie maanden oud, zakt in elkaar. Hij is in de rug geraakt door twee rijkswachtkogels. Valeer Sclep, een 26-jarige arbeider bij Ford Genk, krijgt een traangasgranaat in het gezicht. Enkele minuten later sterft hij op de biljarttafel in café ‘De Mijnwerker’, waar enkele mijnwerkers hem in allerijl hadden binnengebracht.

Het is 31 januari 1966. In Waterschei, Genk heeft de Belgische staat net twee arbeiders gedood … 

De sluiting van de mijnsite van Zwartberg, op enkele kilometers van de sites van Winterslag en Waterschei (in de Limburgse stad Genk), is een weinig gekend verhaal. En de overheid heeft duidelijk geen zin om daar iets aan te veranderen. Over deze bloedige strijd waarin mijnwerkers – en tal van mensen die hen steunden – oog in oog stonden met patronaat en regering, spreken ze niet graag. 

Dat blijkt nog het meest uit wat destijds gebeurde met een tv-reportage van journalist Maurice De Wilde over de gebeurtenissen. De reportage, met als titel Mijnalarm, werd eerst gecensureerd, later verboden en uiteindelijk uitgesteld naar een latere uitzenddatum. Toen de reportage een maand later toch op het scherm kwam, werd er een interview met toenmalig vicepremier Antoon Spinoy (BSP, unitaire voorloper van PS en sp.a) aan toegevoegd ...

Naoorlogse bloeiperiode

1965. De BSP en de CVP vormen in die tijd samen de Belgische regering. Op de radio hoor je The Beatles en The Rolling Stones. Anderlecht is dat jaar voor de elfde keer landskampioen voetbal geworden. We kijken allemaal nog naar de BRT – iets anders is er nog niet. In zwart-wit nog, uiteraard.

Op economisch vlak heeft niemand het over crisis. We zitten dan in wat we nu de “naoorlogse bloeiperiode” noemen. Die periode, tussen 1945 en 1973 (tussen het einde van WO II en het uitbreken van de economische crisis), wordt gekenmerkt door zeer lage werkloosheid, loonsverhogingen en steeds betere arbeidsomstandigheden … In die tijd is steenkool de voornaamste bron voor onze energiebevoorrading (54,3%). Maar stilaan winnen olie en aardgas terrein …

Op 22 december slaat het nieuws in als een bom: de mijn van Zwartberg moet dicht. Iedereen is met stomheid geslagen. Behalve de staat en de eigenaar van de mijn. De aankondiging is tot vandaag een mijlpaal in de sociale geschiedenis van België. Het is het begin van de teloorgang van de Belgische mijnen. Maar de sluitingen zullen niet helemaal verlopen zoals patronaat en regering zich hadden voorgesteld.

“Toen de regering-Harmel (PSC) op 22 december 1965 de sluiting aankondigde van vijf sites in Wallonië en van de koolmijn in Zwartberg, tegen 1 oktober 1966 – wat meteen betekende dat meer dan 4.000 mensen hun job zouden verliezen – nam de woede al snel toe. Deze beslissing leek des te minder begrijpelijk, omdat Zwartberg, een mijn met een hoog rendement, in 1964 de enige was die nog winst maakte (8 miljoen BF)”, schreef het Belgische onderzoekscentrum CRISP (een centrum voor socio-politiek onderzoek en informatie).1

Waarom gaat een mijn dicht op een ogenblik dat ze nog winst maakt? Het CRISP schuift twee hypotheses naar voren: “Enerzijds waren er productieproblemen – onder meer als gevolg van de hoge prijs en van het moeilijke proces om de vette steenkool tot cokes te verwerken – waardoor mijneigenaar Cockerill-Ougrée de aankopen voor zijn staalindustrie verminderde. Anderzijds kon de sluiting ook een nieuwe compensatiemaatregel zijn voor de sluiting van de Waalse mijnen.”

De Vlaams-nationalistische beweging was in Limburg zeer aanwezig en wilde laten uitschijnen dat de sluiting van Zwartberg een communautaire kwestie was. Toch was het een zuiver marktgestuurde economische beslissing: door de opkomst van nieuwe energiebronnen was er minder vraag naar steenkool en werden de mijnen minder rendabel.

Zalig Kerstmis en gelukkig Nieuwjaar …

De mijnwerkers van Zwartberg zijn er niet goed van. December 1965 zal voor hen geen vrolijke kerst worden. “En dat geldt eigenlijk voor de hele provincie”, vertelt ons Kris Hertogen, destijds student en later medeoprichter van wat later de PVDA zou worden. “Limburg telde in 1965 nog 30.000 mijnwerkers. En voor elke job in de mijn moet je daarnaast een baan in de onderaanneming rekenen. Meer dan een tiende van de Limburgse bevolking werkte in de sector. Limburg leefde voor een groot deel op het ritme van de mijnen.” 

De arbeiders wachten evenwel de eindejaarsfeesten niet af om te reageren. Al onmiddellijk de dag nadat het nieuws van de nakende sluiting bekend raakt, komen ze op straat. Ze willen naar Hasselt trekken, de provinciehoofdplaats. Op hun zwarte spandoeken staat: “Sluiten, is dat ons kerstgeschenk?” 

Tijdens een vergadering waar drie ministers hun opwachting maken – Marc-Antoine Pierson (BSP, minister van Economische zaken), Léon Servais (CVP, minister van Arbeid en Tewerkstelling) en Jos De Saeger (CVP, minister van Openbare Werken) – verklaart Marcel Cox, de voorzitter van ACV-Limburg: “Er bestaat geen echt reconversieplan.” De vakbondsdelegatie vindt dat de regering geen enkele oplossing aandraagt en verlaat de onderhandelingstafel. Einde van het sociaal overleg. Vanaf dan verloopt de dialoog op straat. De arbeiders vieren eindejaar, maar het feestmaal smaakt bitter. De arbeiders doen kracht op voor de weken die volgen ...

De bezetting en de maand uitstel

Wanneer op donderdag 27 januari 1966 de eerste ontslagbrieven in de bus vallen, is dat het startsein voor de strijd. De mijnwerkers van de middagploeg krijgen van de arbeiders bovengronds het nieuws te horen dat de ontslagbrieven zijn aangekomen. Ze beslissen dat ze op het einde van hun shift, om 22 uur, beneden in de mijn gaan blijven. De directie wil hen absoluut naar boven krijgen, zodat de nachtploeg kan afdalen. Ze stelt aan de arbeiders van de middagploeg zelfs voor dat ze al om 19 uur naar boven mogen komen, de resterende niet-gepresteerde uren zullen worden uitbetaald ... De mijnwerkers hebben snel door dat de directie zo de bezetting van de mijn wil breken en ze blijven beneden. Om 22 uur daalt ook de nachtploeg af. En de komende paar dagen zullen ook zij niet naar boven komen. Op dat moment zitten ze met zo’n 800 man op 900 meter diepte. Als het ernaar uitziet dat de mijnwerkers het hele weekend ondergronds gaan doorbrengen, laten ze de pastoor komen. Om de zondagsmis op te dragen in de ondergrond van de mijn. Ja, het Limburg van de jaren 60 is nog erg katholiek.

Vrijdag 28 januari. De mijnwerkers denken er niet aan zich gewonnen te geven. Bovengronds zien ze maar één manier om deze slag te winnen: ook in de mijnen van Winterslag en Waterschei, een paar kilometer verderop, moeten ze in staking gaan. De rijkswacht treedt aan met zwaar materiaal. De spanning voor de poort van de mijn is te snijden.

De dagen daarop zal die spanning alleen maar toenemen. De volgende dag willen de mijnwerkers van Zwartberg naar Hasselt trekken en daar een steunomhaling organiseren. De burgemeester van Hasselt, Paul Meyers (CVP), verbiedt de kompels de brug van het Albertkanaal over te steken. Ze mogen de stad niet in. Veel mijnwerkers hebben hun hele gezin meegenomen, met het idee dat het een dag van solidariteit is. De betoging wordt tegengehouden door de rijkswacht, die op een bepaald moment begint in het wilde weg erop los te slaan. Er breken incidenten uit tussen de ordetroepen en betogers. De televisie brengt er verslag van uit. Er was in de streek al heel wat sympathie voor de strijd van de mijnwerkers en die wordt nu alleen nog groter. 

Maandag leggen de leiders van de Limburgse mijnvakbonden (toen nog sterk onder de invloed van BSP en CVP) een akkoord met de directie voor: uitstel met een maand voor alle ontslagen. Antwoord van de mijnwerkers: “Dat is gewoon een maand uitstel voor onze begrafenis!”

Fanfare, kinderen en traangas

Terwijl de bezetters van de mijn de zondagsmis volgen, betogen hun collega’s in Genk. Vlaamsgezinde organisaties en mandatarissen van de Volksunie zijn hier ook bij aanwezig. Niet verwonderlijk, legt Kris Hertogen – zelf een man van de streek – uit: “De Volksunie en andere nationalistische organisaties waren in die tijd goed ingeplant in Limburg. Ze hadden toen een ‘anti-establishment’-profiel. Later hebben we gezien waartoe dit heeft geleid, maar in die tijd was er links van de sociaaldemocratie nog niks om de woede van de arbeiders te kanaliseren.”

Maar vooral de mijnwerkers zijn aanwezig. Massaal. En opnieuw met vrouw en kind. Op kop van de betoging loopt een fanfare. Ook dit keer maakt dat voor de ordetroepen weinig uit. Als er relletjes uitbreken, vluchten kinderen een winkel binnen om te schuilen. De politie aarzelt niet om een traangasgranaat het gebouw in te gooien. Als Het Volk de volgende dag verslag uitbrengt over deze gebeurtenissen, schrijft de krant: “Deze granaat heeft hoe dan ook tot zeer grote verontwaardiging geleid in de cité.” Mensen die het zien gebeuren, sluiten zich aan bij de betogers om zich te verdedigen tegen de politierepressie.

Maandag 31 januari. Duizend mensen troepen samen aan de poort van de mijn van Zwartberg. De arbeiders zetten de uitbreiding van hun strijd naar de andere mijnsites in de regio voort. Er komt een eerste betoging op gang, van Zwartberg naar Winterslag. Opnieuw incidenten met de rijkswacht. De mijnwerkers hebben het kolentransport afgesneden. De arbeiders van Winterslag leggen eveneens de productie in hun mijn stil en sluiten zich aan om nog voor de middagpauze mee op te trekken naar Waterschei. De rijkswacht die zich al klaar houdt in Winterslag, beseft wat de mijnwerkers van plan zijn en begeeft zich onmiddellijk naar Waterschei om daar de betogers op te wachten. Meer dan tweeduizend mensen staan aan de poort van de mijn als de rijkswacht begint te chargeren. De rijkswacht schiet. Frontaal of in de rug. Enkele betogers zullen voor de rest van hun leven verlamd blijven. Een mijnwerker, Jan Latos, zakt in elkaar, geraakt door twee kogels in de rug. Hij is dood.2 

Mijnwinterslag.
Voor de mijn van Winterslag trekt de rijkswacht plots haar wapens ... (Foto Belga)

Niet alleen kogels, de politiek schiet ook traangasgranaten af. En niet alleen om de massa uiteen te drijven, maar ook om te verwonden. En te doden. Valeer Sclep, een arbeider bij Ford Genk die in de buurt woont, sluit zich na zijn werk aan bij de samenscholing. Hij krijgt een traangasgranaat in het aangezicht. Betogers beseffen de ernst van zijn verwonding en brengen hem in veiligheid. In het achterzaaltje van café ‘De Mijnwerker’. Daar leggen ze het slachtoffer op de biljarttafel. Enkele minuten later gaat hij zijn broeder in de klassenstrijd, Jan Latos, achterna. Zeven andere arbeiders en arbeidsters raken zwaargewond.

De betogers waren eerst woedend, nu zijn ze razend. De staat stuurt alle beschikbare mankrachten en zelfs het leger om de situatie onder controle te krijgen. Roger “Pipo” Saeys, een gepensioneerde mijnwerker die actief zal zijn in de massabewegingen van de daaropvolgende jaren, herinnert het zich: “Ik was 16 die winter. Mijn vader was rijkswachter in Mechelen. In feite meer een wijkagent. Hij werd opgeroepen voor Zwartberg. Alle ordekrachten van politie en rijkswacht werden gemobiliseerd. En ook het leger. En dat terwijl Mechelen bijna honderd kilometer daar vandaan ligt. Mijn vader heeft het gewelddadige karakter van de repressie gezien en ook de woede van de mijnwerkers. Toen ik hem in 1971 vertelde dat ik in de mijn van Winterslag wilde gaan werken, was hij echt heel bang dat het opnieuw zou beginnen. (lacht) Hij had nog steeds die beelden in zijn hoofd van de rijkswachtcamions die door de betogers omver werden getrokken.” 

De betoging gaat nog urenlang door. De meeste betogers weten niets van het drama van de twee doden. Nog een geluk voor de ordetroepen …

aan_het_hoofd_dodelijk_getroffen_door_een_traangrasgranaat

Valeer Sclep, een arbeider van Ford Genk, wordt zwaargewond een café binnengedragen. De man links is een student, Arnout Vanreusel. Kris Hertogen: “Hij organiseerde de dag nadien in Leuven al een betoging. Samen stonden we in 1970 ook mee aan de wieg van Mijnwerkersmacht.” (Foto www.npdoc.be)

“Er waren twee doden voor nodig”

De gevolgen laten niet op zich wachten. De volgende dag wordt een akkoord gevonden, met de garantie dat Zwartberg niet mag sluiten zonder oplossing voor de arbeiders. Het is een historisch akkoord (zie kader onderaan). “Maar er moesten twee mensen voor sterven”, zegt Kris Hertogen, die zelfs vijftig jaar na datum moeite heeft zijn emoties te bedwingen. En zijn woede. “Mijn vader werkte destijds bij de KWB (Kristelijke Werknemersbeweging, n.v.d.r.) en was verbonden met de christelijke zuil. Ik zei tegen hem: ‘Als je ooit nog verkiezingsaffiches gaat gaan plakken voor de CVP, zet ik hier geen voet meer binnen.’ En ik zou het gedaan hebben ook. Hij is nooit meer voor de CVP gaan plakken. Later begreep ik dat ook hij niet akkoord ging met de gang van zaken.”

Zwartberg Blues
 
Kom dichterbij vrienden, ik zing u een lied
Van een provincie, Limburg geheten
Die ergens nog net binnen België ligt
Maar in Brussel wel eens wordt vergeten.
 
Dat Limburg was arm, maar droeg steenkool in zich
En de mannen vonden werk in de mijnen
Tot zekere dag elk een opzegbrief kreeg
Want de mijn was gedoemd te verdwijnen.
 
Verbittering en woede doorkruisten de streek
Vertwijfeling sliep onder de daken
Men wist, dat, al zocht men dagen in ’t rond
Men nergens aan werk zou geraken.
 
De wanhoop dreef mannen en vrouwen op straat
De mijnwerker eiste zijn rechten
En toen hij met woorden niet kreeg wat hij vroeg
Besloot hij ervoor te vechten.
 
En handen nog vuil van het harde labeur
Mijnhelmen op zwarte gezichten
Trotseerden versperring, rijkswacht, soldaat
Wijl dreigend geweren zich richtten.
 
De ordedienst joeg hen als dieren uiteen
Onnodig en vlug werd geschoten
’t Gepeupel werd van de straat weggeveegd
Slechts bleven gekwetsten en doden .
 
En Brussel gaf uitleg in cijfers en vroeg
Dat Limburg de zaak zou begrijpen
Maar waarom verbood men dan op tv
Een enquête gebaseerd op de feiten.
 
Nog steeds is niet ieder gelijk voor de wet
Dit mog’ uit dit lied duidelijk blijken
De steenkool kleurt de mijnwerker zwart
Zo gaat hij op een neger gelijken  
 
Dit lied werd gezongen door Miek en Roel en is een vertaling van North Country Blues van Bob Dylan.
Vertaling: Miel Appelmans en Miel Swillens.

“Het is misschien raar om te zeggen, maar dit drama heeft de arbeidersklasse op een manier ook vooruit geholpen”, meent Hertogen. Die zwarte maandag maakte de strijd van de mijnwerkers van Zwartberg nog populairder.

De gebeurtenissen zouden uiteindelijk leiden tot een akkoord, maar – nog belangrijker – ze droegen bij aan de bewustwording van een hele generatie.

Woensdag 3 februari. Jan Latos en Valeer Sclep worden begraven. Een enorme massa begeleidt hen naar hun laatste rustplaats. In die tijd woonden de mijnwerkers samen met andere arbeiders in arbeiderswijken. In die cités kende iedereen elkaar. En iedereen was ook afhankelijk van elkaar. Een van hen doden, was zoveel als een aanval op de hele cité 

Zwartberg

Een immense massa woont de begrafenis bij van Valeer Sclep en Jan Latos. Ze komen van overal in het land.  (Foto www.npdoc.be)

Na 31 januari

Als het tv-journaal van zeven uur bericht over de doden, komt het nieuws aan als een donderslag. De dag erop al zijn er betogingen en manifestaties in scholen van Genk en Hasselt. Opnieuw reageert de rijkswacht met geweld. 

Maar de woede beperkt zich niet tot de provincie Limburg. In alle grote bedrijven rond Luik en Charleroi zijn er werkonderbrekingen. De werknemers van alle afdelingen van staalbedrijf Cockerill-Ougrée komen de fabriek uit om hun verontwaardiging te uiten en trekken in een optocht door de straten van Seraing en Ougrée. Combat, het weekblad van het Luikse ABVV, schrijft: “Eens te meer hebben arbeiders het leven gelaten omdat ze niet op den dop wilden terecht komen. Deze tragische gebeurtenissen, in een moeilijke politieke context, hebben de verontwaardiging opgewekt van de hele arbeidersklasse.”3 Jammer voor de nationalisten en regionalisten in het noorden en het zuiden van het land, maar het klassegevoel staat boven de taalgemeenschap.

“Deze strijd blijft van historisch belang, want voor het eerst in de geschiedenis van strijd tegen sluitingen leidt ze tot een akkoord, door de arbeiders afgedwongen van het patronaat en bekrachtigd door de regering”, is het besluit van de Belgische Kommunistische Partij (KPB), die een jaar later in het parlement een wetsvoorstel zal indienen, dat geïnspireerd is op de strijd van Zwartberg.4 Marcel Couteau, een arbeider van Anglo-Germain (La Louvière) die later volksvertegenwoordiger werd voor de KPB, organiseerde trouwens in 1966 een uur

werkonderbreking en een geldinzameling in de fabriek ten voordele van de mijnwerkers van Zwartberg. Ook andere communistische organisaties zijn actief in de solidariteit met de Limburgse mijnwerkers. 

“Opmerkelijk is dat bij alle werkonderbrekingen niet enkel werd gewezen op de gebeurtenissen in Limburg, maar ook op de actuele zowel economische, als politieke en sociale situatie, zo sterk waren de arbeiders zich bewust van hun verbinding.”5

Zwartberg

“Niet mijn schuld dat schedel mijnwerker zo broos was”

Heel wat studenten zijn bijzonder actief in de mobilisatie na 31 januari 1966. In de dagen die volgen, vinden in Gent en Leuven tal van betogingen plaats, georganiseerd door Limburgse studenten. Dat er ook in Leuven betoogd werd, is enigszins verbazingwekkend, herinnert Kris Hertogen zich. “Het was mijn eerste betoging en ik was een van de medeorganisatoren. Op de zeer behoudsgezinde universiteit van Leuven was het ook de eerste betoging in solidariteit met arbeiders. Het was nog voor de donkere tijden van ‘Walen buiten’, dat wij dan veranderden in ‘bourgeois buiten’. Maar da’s een ander verhaal.” 

“Het was voor mij, zoals voor veel jongeren, de aanzet voor ons politieke engagement”, zegt Hertogen. ”Net als de mijnwerkers waren wij gedegouteerd door de BSP en de CVP. Toenmalige BSP-minister van Binnenlandse Zaken Alfons Vranckx zou enkele jaren later in het weekblad Humo verklaren dat het toch niet zijn schuld is dat de schedel van die mijnwerker zo broos was ... Zoveel ‘gewetenswroeging’ had de regering. Een paar jaar later kwam er nog een vervolg op de strijd van Zwartberg. In 1970 is het ons gelukt om samen met mijnwerkers Mijnwerkersmacht op te richten, een comité dat mee een grote staking organiseerde, die uiteindelijk zou leiden tot een loonsverhoging van 20% voor de mijnwerkers. En we hebben een beweging op gang gebracht die zich beetje bij beetje zou omvormen tot een politieke partij, de huidige PVDA.” Maar dat is nog een ander verhaal. “Of liever, een vervolg van het verhaal.”

Wat kunnen we vandaag, vijftig jaar later, leren van deze episode? “We kunnen leren wat de ware aard is van de staat”, besluit Kris Hertogen. “De aard van de staat en zijn politie.” 

En hij wordt er stil van. Alsof het even weer 31 januari 1966 is in Waterschei, Genk. De Belgische staat heeft net twee arbeiders gedood …

1. De Limburgse kolenmijnen (1), Wekelijkse nieuwsbrief, 13 maart 1987 • 2. 24 jaar later deed het hof van beroep van Brussel uitspraak over de moord op Jan Latos. Het verdict: “wettige zelfverdediging” van de politie …, Le Soir, 19 april 1990 • 3. Combat, 11 januari 1966 • 4. “Wetsvoorstel ter verzekering van de wedertewerkstelling der werknemers van de mijnen en industriële ondernemingen ten einde de werkgelegenheid op peil te houden”, Kamer van Volksvertegenwoordigers, 28 juni 1967 • 5. Combat, 11 januari 1966 

De akkoorden van Zwartberg

Kort overzicht van de toestand voor de staking (1), het voorstel tot akkoord, verworpen tijdens de staking (2), en het definitieve akkoord (3), de “akkoorden van Zwartberg”.

1. Het Kolendirectorium had een bepaald plan opgemaakt voor het verloop van de afdankingen. Er werden weinig concrete maatregelen voorzien voor reconversie en herklassering van de afgedankte mijnwerkers. De regering vertrouwde voornamelijk op “het dynamisme van de arbeidsmarkt”. (...) Het probleem was aanvankelijk het volgende: 4.212 mensen moesten worden afgedankt, van wie 3.193 ondergrondse mijnwerkers, 794 bovengrondse mijnwerkers, 189 bedienden  en 36 ingenieurs. Er werd bij de afdankingen een onderscheid gemaakt tussen drie categoriën: mijnwerkers, bedienden, ingenieurs, waarbij de laatste twee groepen bevoordeeld werden. De bedienden zouden een vooropzeg krijgen van drie maanden tot drie jaar. De ingenieurs zouden een vooropzeg genieten van minstens één jaar en maximaal drie jaar. De mijnwerkers zouden onmiddellijk ontslagen worden volgens een schema opgesteld door het Kolendirectorium. (...) 

De mijnen van Winterslag, Eisden en Waterschei zouden in 1966 en 1967 ongeveer 2.500 mijnwerkers per jaar aanwerven. Deze mijnen zouden geen gastarbeiders aanwerven zolang de ondergrondse mijnwerkers van Zwartberg niet geherklasseerd waren. Tevens wezen de verantwoordelijken op de aanwezigheid van Ford Werke A.G. en Allegeny-Longdoz in Genk. (...) De afgedankte arbeiders zouden een aanpassingsvergoeding ontvangen: de mijnwerkers, die werkloos zouden worden, zouden gedurende de eerste vier maanden 100% van hun loon ontvangen, gedurende de volgende vier maanden 80% en de laatste vier maanden 60%; de mijnwerkers die zouden kunnen tewerkgesteld worden, zouden gedurende één jaar 100% van hun maandloon ontvangen. 

2. Op 30 januari besloten de regering, de werkgeversorganisaties en de werknemersorganisaties volgende maatregelen te nemen:

de afdankingen van werknemers met een vooropzeg van één jaar of minder zouden met één maand worden uitgesteld. Dit was de belangrijkste maatregel van het akkoord. Het feit dat er vóór 1 maart 1966 geen afdankingen zouden plaatshebben was van doorslaggevende aard opdat de vakbonden hun akkoord betuigden.

De reeds getroffen afdankingen zouden ingetrokken worden. De betrokken arbeiders zouden kunnen herplaatst worden naargelang de vraag van de andere mijnen. 

Er zouden ook een twaalftal minder belangrijke, elementaire sociale waarborgen gegeven worden: het personeel dat in mijnhuizen woonde, mocht nog één jaar na de afdankingen in het huis blijven; mindervaliden werden zo lang mogelijk in dienst gehouden ... 

De mijn zou alleszins gesloten worden per 1 oktober 1966. 

De mijnwerkers verwierpen dit akkoord resoluut. De mijnwerkers stelden op 31 januari de volgende eisen: geen sluiting, geen afdankingen voor de eerstvolgende drie jaar, intrekking van de gegeven vooropzeggen, herklasseringswaarborg voor alle arbeiders, geen inmenging van de vakbonden. 

3. Op 1 februari, daags na de tragische gebeurtenissen, nam de Gewestelijke Adviesraad voor het Kempens Bekken een protocolakkoord aan, dat later door alle partijen zou aanvaard worden. Dit akkoord bepaalde dat: 

de sluitingsdatum van de steenkoolmijn van Zwartberg zou vastgesteld worden afhankelijk van de herplaatsingsmogelijkheden voor het personeel, de herplaatsingsvoorwaarden zouden onmiddellijk onderzocht en de herplaatsingen zouden onmiddellijk uitgevoerd worden,

De steenkoolproductie zou verminderd worden a rato van de personeelsvermindering, 

Bedienden zouden tewerkgesteld blijven zolang de mijnexploitatie zou voortduren. 

In theorie bleek dit een tamelijk gunstige overeenkomst te zijn, doch volgens verscheidene getuigenissen werd dit akkoord in de praktijk slecht toegepast en veroorzaakte het veel menselijk leed.

Uittreksels uit “De staking van 1970 in het Kempisch steenkoolbekken”, Tielens Johan, Iven Johny, Economische hogeschool Diepenbeek (Hasselt), 1976

 

VIDEO

 

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...