U bent hier

Wat waren de gevolgen van de sluiting van de mijnen en waarom werden deze gesloten ?

Gesteund door gouverneur Van Rooy en voorzitter van de NKMB, Frans Dohmen, maakte PvdA'er Joop Den Uyl, de opvolger van Andriessen als Minister van Economische Zaken, op 17 december 1965 in de Stadsschouwburg te Heerlen in zijn Mijnnota het nieuws bekend, dat de mijnen beter dicht konden. het Kabinet Cals duidelijk dat de Limburgse mijnen niet langer noodzakelijk geacht werden voor de nationale economie en dat de regering alles behalve van plan was om de verliezen van de mijnindustrie te subsidiëren. Wel werd, om voortzetting van de productie aantrekkelijk te houden, per ton geleverde kolen steun verleend. Hierdoor bleef de inkrimping beheersbaar en werd een geleidelijke afbouw mogelijk gemaakt, zolang de regering dit met het oog op de werkgelegenheid noodzakelijk achtte.

De particuliere mijnen moesten zich hiertoe verplichten de productie nog vijf jaar op gang te houden. Ook werd gesteld, dat deze ondernemingen pas dan mochten sluiten, indien zij het hierover twee jaar vóór die beslissing eens waren geworden met de Minister van Economische Zaken. Den Uyl zegde verder toe, dat er geen mijn gesloten zou worden zonder vervangende werkgelegenheid... In eerste instantie werd er zelfs niet gesproken over sluiting, maar over inkrimping."De regering is van oordeel dat de verliezen, die de Staatsmijnen zouden lijden op hun kolenproductie, op geen enkele wijze de investeringen van de Staatsmijnen in het chemisch bedrijf mogen belemmeren. Ik zou op de eerste plaats willen stellen dat de regering van oordeel is dat verdere uitbreiding van het chemisch bedrijf van de Staatsmijnen onbelemmerd voortgang dient te vinden.

En de regering heeft besloten dat met ingang van 1 april 1966 de mijn Maurits zal worden afgebouwd. Maar geen mijnsluiting zonder redelijke perspectieven op vervangende werkgelegenheid.", aldus een citaat uit de toespraak van Den Uyl.Ook de bijna almachtige Staatsmijnen hebben meegeholpen de sluiting door te drukken. In de loop van 1964 ontstond het plan om alle Staatsmijnzetels volledig te sluiten naar aanleiding van de groeiende tekorten in de steenkoolwinning. In dat jaar bleek dat de Hendrik door haar lage productiviteit naar aanleiding van geologische storingen steeds meer verlieslijdend was. Men besloot dan ook over te gaan tot ondergrondse integratie van de mijn met de Emma.

Op 2 december 1966 werden de laatste kolen opgehaald uit de Hendrik en was de sluiting van de mijn een feit. Terwijl de Maurits in haar glorietijd verantwoordelijk was voor 35% van de totale productie van Staatsmijnen, liet de Hoofddirectie in 1964 weten dat de mijn nooit meer een rendabele onderneming zou worden. In de periode tussen 1965 en 1970 zouden de verliezen oplopen tot 210 miljoen. Ook werd in 1964 besloten de cokesfabriek Maurits te ontmantelen. Drie jaar later was de sluiting een feit. Toen in 1968 ook de cokesfabriek Emma dicht ging sloten Hoogovens, die al lang af wilden van de Nederlandse cokes, zo snel mogelijk langdurige contracten af met Duitse en Amerikaanse mijnondernemingen. In 1969 was de Wilhelmina aan de beurt, wier kolenvoorraad rond 1972 toch zou zijn uitgeput. De eigenaren van de particuliere mijnen Willem-Sophia en Domaniale zagen ook geen heil meer in de voortzetting van de productie. De Domaniale Mijn had al in 1964/'65 een exploitatietekort van bijna 700.000,- gulden.

Wanneer een verantwoorde bedrijfsvoering niet meer mogelijk bleek, kon de exploitant volgens verdrag aan de Staat vragen van de exploitatieplicht ontheven te worden. Dit gebeurde eind 1965. Bijna een jaar later waren de verliezen opgelopen tot 6,5 miljoen. De regering had de aandelen inmiddels overgenomen en zette de exploitatie zelf voort totdat er voldoende vervangend werk was. Thei Dols werd namens Staatsmijnen aangewezen om naast directeur G. Fokker het economisch beheer te gaan voeren. Op dit moment waren er nog 2.600 mensen in dienst, in 1967 waren dit er nog slechts 400. Eind 1967 gaf minister De Block zijn fiat voor de sluiting. De Willem-Sophia maakte in 1965 nog winst, maar twee jaar later draaide de mijn al geheel op overheidssubsidies. In maart 1969 wordt de regering op de hoogte gebracht van het feit dat verder rendabel beheer onmogelijk was en dat de directie met ingang van september 1970 wilde sluiten. Er vervielen 1.400 arbeidsplaatsen.Alleen de Oranje-Nassaumijnen draaiden op dat moment nog met winst.

Ook de Julia had vooralsnog geen gebrek aan kolenvoorraden. Er waren plannen waarop nieuwe kolenpijlers met productieverwachtingen waren aangegeven tot het jaar 2000. In 1959 verklaarde het hoofd voorlichting van Staatsmijnen, Paul Frische, dat de Limburgse mijnen over kolenvoorkomens beschikten die ontginning tot in de eenentwintigste eeuw mogelijk maakten. Alleen de Domaniale en de Wilhelmina zouden het nog slechts enkele tientallen jaren kunnen volhouden.Het gebruik van het schonere en voordeligere aardgas nam, mede naar aanleiding van de vondst van grote aardgasvoorkomens bij Slochteren in augustus 1959, tussen 1960 en 1969 met 25% toe, waardoor ook de markt voor huisbrandkolen verslechterde. Nog in 1964 bedroeg de omzet van staatsmijngas 478 miljoen m3 aan de Nederlandse Gasunie, een kwart van de hele Nederlandse gasvoorziening, maar al snel begon aardgas de overhand te nemen. Hoewel de Nederlandse Aardolie Maatschappij concessie verleent werd voor het aardgasveld vonden exploratie en exploitatie plaats voor rekening van de Maatschap N.V. N.A.M./Staatsmijnen.

Deze Maatschap was een participatie tussen Staatsmijnen, Shell en Esso, met een aandeel van respectievelijk 40, 30 en 30 procent. Staatsmijnen traden op als trustee van de Nederlandse Staat, die een winstaandeel had van 10 procent.Voorzag de eerste Mijnnota, waarin het sluitingsproces tot 1974 was uitgestippeld, in een geleidelijke afbouw, volgens de tweede Mijnnota van 18 september 1969 bleek, dat alles veel sneller ging dan aanvankelijk was gepland. Op 5 april 1967 kwam het Kabinet De Jong aan de macht, wier Minister van Economische Zaken, mr. L. de Bock, van mening was dat er zo snel mogelijk mijnwerkers vrij moesten komen om de arbeidsplaatsen in nieuwe, o.a. door de mijnen in het leven geroepen industrieën op te vullen. Het optimisme over de vestiging van nieuwe bedrijven was zó groot dat de plannen in een stroomversnelling kwamen. Vooral de particuliere mijnen drongen aan op een snellere sluiting. Ruw geschat moest er voor zo'n 60.000 mensen vervangend werk of een afvloeiingsregeling getroffen worden.

De mijnondernemingen ontplooiden bijna allemaal plannen voor nieuwe industriële projecten. In dit kader werd in 1967 de Stichting Werkvoorziening Particuliere Mijnen in het leven geroepen. Vooral Laura en Vereniging hadden voorbeeldig werk geleverd met betrekking tot het scheppen van nieuwe werkgelegenheid. Hun werknemers werden ondergebracht bij Steenfabriek Nievelsteen (1967), Laura Motoren (1967), Laura Metaal (1968, in samenwerking met het Ijzerwerk Hollander te Spekholzerheide) en Pionier Laura (1969). Veel kritiek werd echter uitgeoefend op de Oranje-Nassau. Er werd ernstig getwijfeld aan de inzet van het bedrijf om nieuwe werkgelegenheid te verschaffen. In 1969 had deze onderneming nog 6.000 werknemers, terwijl men slechts 500 mensen plaatsvervangend werk had aangeboden in de zilverzandafgraving aan de rand van de Brunssummerheide (Sigrano-groeve), schroefboutenfabriek Everts en van der Weijden, rubber- en kunststoffenfabriek Enbi in Nuth en Ornatex te Dentgenbach. Inmiddels waren door natuurlijk verloop al 14.000 personen uit het mijnbedrijf verdwenen.

Economische redenen zijn bij de bepaling tot afbouw van de mijnen primair gesteld. Pas in de tweede plaats werd gekeken hoe men de sociale gevolgen kon opvangen. Geprobeerd werd de eenzijdige structuur van Zuid-Limburg te verminderen en een meer gedifferentieerd industriepatroon te bevorderen. Hierbij werd vooral gelet op werkgelegenheid in kwantitatieve zin. Bedrijven moesten zo veel mogelijk grote groepen aan werk kunnen helpen. De bouw van een olieraffinaderij nabij Urmond door Shell en DSM, alsmede de komst van de DAF-fabriek in Born, in eerste instantie gebouwd om het overtollig personeel van de Maurits op te vangen, waren de enige industriële motoren van betekenis die de klappen moesten opvangen. De raffinaderij is nooit gerealiseerd. DSM zocht de expansie van haar bedrijf uiteindelijk buiten Limburg en zelfs buiten Nederland. Voor de opvang van de beambten kwamen o.a. het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en het Centraal Bureau voor de Statistiek naar Heerlen.Het Fonds voor Sociale Instellingen van de Staatsmijnen en door de particuliere mijnen opgerichte stichtingen die binnen de sociale werkvoorziening fungeerden werden samengevoegd tot het sociale Werkvoorzieningsschap Zuid-Oostelijk Limburg (Z.O.L.).

Velen, die te oud waren voor omscholing of geen ander werk konden krijgen, zochten hun heil vlak over de grens bij de Eschweiler Bergwerksverein. Naast het gebrek aan werkgelegenheid vormde de eenzijdige geschooldheid van de mijnwerkers een probleem. De meeste waren immers direct na het verlaten van de lagere school een beroepsopleiding begonnen aan de O.V.S.. Bovendien was door zowel het geografische als het culturele en religieuze isolement de streekgebondenheid van de Limburger zeer sterk. Hoewel men inzag dat de streek onvoldoende werkgelegenheid te bieden had, weigerde men naar elders te vertrekken.Om nieuwe bedrijven aan te trekken besloot men de infrastructuur te verbeteren en een speciale premie- en prijsreductieregeling toe te passen.

Bedrijven werd een premie van 25% op de investeringskosten bij vestiging op een door de overheid aangelegd industrieterrein in Zuid-Limburg beloofd, alsmede 15% premie bij uitbreiding van reeds gevestigde bedrijven. Een zeer belangrijke vestiging kon rekenen op staatsdeelneming in het risicodragend kapitaal. Voormalige mijnwerkers die een andere baan aanvaardden konden rekenen op loonsupplementie tot maximaal 60% van het verschil in loon, vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten en een deputaatkolenvergoeding, die in 1972 omgezet werd in een financiële vergoeding. Het is niet bekend of al deze maatregelen daadwerkelijk vruchten hebben afgeworpen. Ondanks omscholing bleef het werkloosheidspercentage stijgen.

Voormalige mijnwerkers met een leeftijd van rond de 40 jaar werden zo veel mogelijk tewerk gesteld in een van de sociale werkplaatsen, omdat zij veelal te oud werden bevonden voor omscholing. Anderen werden vervroegd met pensioen gestuurd, waarbij men het risico liep slechts een magere uitkering te ontvangen bij minder dan dertig dienstjaren. Het duurde vaak nog jaren voordat zij in aanmerking kwamen voor een AOW-uitkering. De hoogte van het pensioen lag vaak ver beneden het minimumloon en was men dus aangewezen op uitkeringen uit de Algemene Bijstandswet. Het pensioen dat werd uitgekeerd was niet waardevast en werd door de inflatie uiteindelijk volkomen uitgehold.

Pas na de sluitingen kwam men hiertegen in verzet. Op 18 september 1975 namen 4000 mensen deel aan een demonstratie. De acties hadden succes: het bestuur van het Algemeen Mijnwerkersfonds "ontdekte" plotseling nog enkele verborgen miljoenen.Volgens Frans Dieteren in zijn boek "D'r Koelpungel" (deel zes uit de serie "Koale en Eike") promoveerde in 1979 dr. Vasant Moharir op een proefschrift getiteld "Studie van de Nederlandse regeringspolitiek de Zuid-Limburgse mijnen te sluiten", waarin hij tot de slotsom kwam dat de sluiting alles te maken had met een politieke lobby waarin de PvdA destijds verkeerde. De PvdA had in Limburg slechts kunnen groeien wanneer de macht van de Rooms-Katholieke Mijnwerkersbond gebroken werd. Dit op haar beurt was uitsluitend mogelijk door de mijnen op te doeken. Nu was er van de kant van de vakbonden al niet veel te vrezen.

Zij hebben tijdens de mijnsluitingen een slap beleid gevoerd zonder zich te zeer af te zetten tegen de regeringsplannen. Dit is waarschijnlijk ook te danken aan het gebrek aan belangstelling voor het bondswerk van zijde van de arbeiders. Wanneer er een vergadering was schitterden zij doorgaans door afwezigheid. Deze houding was kenmerkend voor de inheemse bevolking. Zij stelden een historisch gegroeid blindelings vertrouwen in de overheid, de kerk en de vakbondsleiders. Dit had echter tot resultaat dat hen zonder veel protest het werk werd ontnomen en men opgescheept werd met slechts enkele economisch zwakke bedrijfjes. De sluiting werd voltrokken zonder vooraf gegaan te worden door protestenmarsen of bedrijfsbezettingen. Integendeel! "Limburgse schapen worden in Den Haag geschoren", schertst men wel eens boven de rivieren.

Ook hebben veel oud-mijnwerkers nog lang gewacht totdat Frans Dohmen zijn belofte zou waarmaken. Hij zou persoonlijk met het pistool in de vuist naar Den Haag trekken om te vechten voor vervangende werkgelegenheid. Als hij de mensen toen had opgetrommeld voor een protestmars was hij een held geweest, in tegenstelling tot de verrader die men nu nog steeds in hem ziet.Op 31 december 1974 werd de vereniging "Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg" ontbonden. In datzelfde jaar stokte de tot dan toe redelijk voortvarende herstructurering en volgde de recessie. Het werkloosheidspercentage in de Oostelijke Mijnstreek steeg tot 20%, in Kerkrade zelfs tot boven de 25%. Met de sluiting van de mijnen stortte een hele maatschappij in elkaar.

De mensen leefden immers in de veilige geborgenheid van mijn en kerk. Zolang men zijn werk naar behoren deed en zich strikt hield aan de door kerk en mijn gestelde regels, zorgden deze voor welvaart en welzijn. De mijn was in Limburg net zo machtig als God. Wat Hij niet voor elkaar kreeg, daar zorgde het bedrijf wel voor... De invloed van de mijnen was ook buiten de poort merkbaar aanwezig. Zij bepaalden het inkomen en hiermee het welvaartspeil van de hele regio. Er bestond een wederzijdse afhankelijkheid en innige verstrengeling tussen de industriële en regionale monocultuur. De eenzijdige economische structuur werd verder versterkt doordat het voor bedrijven die niet van de mijnindustrie afhankelijk waren oninteressant was om te investeren. Dit hield echter in, dat het na de sluiting ontstane economische gat enorm was. Veel toeleveringsbedrijven die zich niet ontplooiden zagen hun werkgelegenheid en inkomstenbron wegvallen.

Indirect was ook de middenstand van de mijnen afhankelijk. Naar aanleiding van de sluitingen daalde het inkomensniveau en nam de (beroeps-)bevolking af. Warenhuizen en winkels raakten in moeilijkheden en ook hier volgden ontslagen en sluitingen.Na het wegvallen van de door de mijnen onderhouden verzorgingsstaat bleek ook hoe zeer Limburg op sociaal en cultureel terrein hiervan afhankelijk was geweest. In 1963 hadden de meeste mijngemeenten nog een florissante financiële positie. In 1978 was het roer gekeerd: de oostelijke mijnstreek behoorde inmiddels tot de armste regio's van de Europese Gemeenten. Werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en vervroegde pensionering hebben het gemiddelde inkomensniveau sterk doen dalen. De inwonersaantallen liepen drastisch terug en de vergrijzing deed langzaam haar intrede. De mijnen hebben altijd een omvangrijke materiële hulp ten behoeve van kerken, vormingswerk, culturele en maatschappelijke instellingen en gemeenschapscentra verstrekt. Hierdoor zijn zij van grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van de sociale structuur en de culturele signatuur van de streek.

Tussen 1960 en 1964 bedroeg deze hulp nog meer dan zes miljoen. Op het moment dat deze hulp het hardst nodig was viel deze weg. Er waren kapitalen nodig om de geestelijke, maatschappelijke en culturele gevolgen van de industriële omschakeling het hoofd te kunnen bieden. De gemeenten kampten echter met chronische tekorten. Ten bate van de infrastructurele voorzieningen ten gunste van de heerindustrialisatie moesten grote uitgaven gebudgetteerd worden. Men was niet in staat subsidies naar behoefte te verhogen. Het nieuw gevestigde bedrijfsleven daarentegen had nog geen binding met de regio en had zelf te kampen met structurele en conjuncturele moeilijkheden."Alleen wanneer er in de naaste toekomst voldoende perspectief biedende bedrijven naar Zuid-Limburg komen om de plaats van de mijnen als bron van werkgelegenheid in te nemen, is het verantwoord tot ingrijpende maatregelen voor de mijnen zelf over te gaan.", beloofde Den Uyl. Het vervangende, vooral betere en gezondere werk is er nooit gekomen. Vooral psychisch kregen velen een klap in het gezicht. Huisvaders zaten voortaan thuis.

Dit zinloze nietsdoen en geen inhoud kunnen geven aan het leven riep frustraties op en velen belandden in de WAO. Bovendien verliepen de economische afbraak en de kerkelijke ontworteling in de mijnstreek parallel, waardoor velen hun enige houvast verloren. Van 1625 ondergrondse werknemers bij DSM zijn in 1970 66% met een gehele of gedeeltelijk WAO gepensioneerd. In 1974 waren bij het GAK in Maastricht 26.000 personen geregistreerd die via de WAO zijn afgevloeid. Door het toekennen van een invaliditeitspensioen werd voorkomen dat deze groep zich massaal weer op de arbeidsmarkt zou storten. Hierbij ging men ervan uit, dat velen sowieso niet meer herplaatsbaar waren in het arbeidsproces. Bovendien betekende "invalidisering" dat overheidsbijdragen achterwege konden blijven. De mijnindustrie heeft tot op heden geen gelijkwaardige vervanging gekregen. Wat bleef was verbittering. De uitspraak van een oud-mijnwerker typeert het algemene gevoel van onmacht: "Toen de mijnbouw geld begon op te leveren is "Holland" afgezakt naar Limburg om hier alles weg te halen. Na de sluiting heeft men ons weer laten vallen." © 

laatste-mijnwerkers

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...