De concessies

Inmiddels hadden de Mijnadministratie en de Mijnraad, die gezien de moeilijke deklagen met verscheidene drijfzandlagen dure ontsluitingswerken voorspelden, voldoende tijd gekregen om de 42 overlappende concessieaanvragen - na raadpleging van de verschillende exploratiemaatschappijen - te groepen en te herleiden tot een 10-tal grote concessies die de dure exploitatie aantrekkelijk moesten maken. De groepen die samen één concessie toegewezen kregen, konden hun rechten dan verzilveren onder de vorm van aandelen in de nog op te richten mijnondernemingen. Voor de nieuwe mijnwet van 1911 van kracht werd, konden concessies trouwens nog van titularis veranderen zonder vergunning bij koninklijk besluit. In feite zijn de concessiehouders dezelfde gebleven en hebben ze zich met andere samengevoegde in naamloze vennootschappen om voldoende kapitaal bijeen te krijgen.

Niet-ontgonnen Kempense mijnconcessies

Concessie 'Oostham-Kwaadmechelen'

Onder de maatschappijen die na 1901 koortachtig aan de slag gingen om de kolenrijkdom van Noord-België af te tasten was er slechts één firma van Vlaamse signatuur: de 'Kempische Vennootschap tot Bevordering van Mijnnijverheid' K.V.B.M.), gesticht onder impuls van de polituici Schollaerts en Helleputte, die een goede tien jaar worden ook reeds aan de wieg stonden van de Boerenbond. Een eerste boring (via Dumonts boorploeg) te kwaadmechelen-Genedijk (B.25) - niet ver van Schollaerts kasteeldomein - kon noch de Antwerpse, noch de Limburgse Bestendige Deputatie tot een gunstig advies overtuigen, zodat de eerste trein concessievergunningen gemist werd.

Een tweede boring in 1912 (B. 84 te Oostham-Statio), die vergelijkbare resultaten opleverde met die van Beringen-Koersel, leidde uiteindelijk na een door de Eerste wereldoorlog uitgestelde procedure in 1924 tot de toekenning van conceddie 'Oostham-Quaedmechelen' (3640 ha). Terwijl de andere concessie rond die tijd één na één in produktie kwamen, brachten de zetel keuzenboringen B.97 en B. 102 van de K.V.B.M. zeer povere kolenlagen aan het licht zodat na 1931 - in tegenstelling met de maatschappij van Houthalen - werd afgezien van verdere initiatieven.

Op aansporing van de Nationale Raad voor de Steenkoolmijnen werd na lange onderhandeling uiteindelijk in 1957 een pachtovereenkomst gesloten tussen de K.V.B.M. en de mijn van Beringen voor een gebied van 705 ha. Tot in de jaren tachtig werd een deel van 'Oostham-Quadmechelen' door Beringen uitgebaat, waarbij de K.V.B.M. in die tijd - door de pachtvergoeding van 1.50% op de nettowaarde van de produktie - de enige privé-firma was die nog winst maakte in de mijnbouwsector... zonder ooit zelf schachtafdiepingswerken te hebben ondernomen !

De concessie Neeroeteren-Rotem

De pas in 1947 toegekend concessie kende een lange voorgeschiedenis die reeds aanving met de boringen 98, 99 en 100 van de firma Solvay, die in de jaren 1904-1909 in de noordoosthoek van Limburg op zoek ging naar steenzoutzettingen, gesterkt door gelijkaardige vondsten in het Permo-Trais van het noordelijk Ruhrbekken. Deze economisch totaal mislukte boringen deden de (hardnekkige) theorie (X. Stanier, 1911) ontstaan dat met oostwestrichting (van Rotem tot Helchteren B.60) de noordgrens van het Kempens bekken zou vormen. Pas in de jaren dertig werd deze theorie door André Grosjean (later directeur van de Belgische Geologische Dienst) in vraag gesteld.

Het was de Société Général Charbonniére van Dienst die de hierdoor toegenomen interesse voor het gebied aan de praktijk toetste en in juli 1939 met boring aan de praktijk toetste en in juli 1939 met boring 110 te Rotem-Schootshei stainiers' 622 m diepte kwam men in de rijkste kolenlagen van het Kempens bekken terecht. Deze resultaten werden in 1942 bevestigd door de boringen 113 en 117 van de Samenwerkende Vennootsschap 'Prospectie en Ontginning'.

Men schatte de kolenreserves ten noord en noodoosten van de 'Reserve C' op niet minder dan een half miljard ton ! Het is tijdens de kolenslagperiode - in hoge kolennood - dat de concessie 'Neeroeteren-Rotem' op 20 augustus 1947 toegekend werd. Onder de vleugels van de Kredietbank werd kort daarop de N.V. 'Steenkolenmijn van Noord-Oost Limburg'opgericht. De redenen waarom men uiteindelijk niet tot ontginning kwam, zijn velerlei: de concessie lag nogal geprangd tussen reserve C en de Breuk van geprangd tussen reserve C en Breuk van Rotem die toch een belangrijk oostelijk deel van de concessie afsneed zoals uit seismografisch onderzoek (tussen 1950 en 1955) zou blijken.

Anderzijds waren deze zeer gasrijke jonge kolenlagen absoluut ongeschikt voor cokesfabricage en kwamen alleen vergassing en de produktie van synthetische benzine in aanmerking, wat toen al niet zo rendabel geacht werd. Toen rond 1958 de internationale kolencrisis uitbrak, werd de deur voor een mijn in Neeroeteren bruusk dichtgeklapt (cfr. de nieuwe luchtschacht te As voor de A. Dumontmijn !). Door de latere boringen van de geologische Dienst (1980-1985) werd bevestigd dat het gebied que exploiteerbaar kolenvolume met kop en schouders boven de rest van het bekken uitsteekt. Maar dat zal voorlopig (?) niet volstaan voor het opzetten van een mijn van de tweede generaitie...

Achtereenvolgens werden 10 van de 12 concessies goedgekeurd:

1. 1 augustus 1906: concessie Andre Dumontsous-Asch, 2.950 ha groot aan de Societé de Rechterche et d'Exploition Eelen-Ach. Deze vergunning werd 10 ha uitgebreid tot 3.080 ha.

2. 25 oktober 1906: concessie les Liégeois, 4.180 ha aan drie groepen: S.A. John Cockerill, twee Luikse mijnen en drie plaatselijke grondeigenaars. Op 3 novermber 1910 werd ze met 89 ha uitgebreid tot 4.269 ha.

3. 25 oktober 1906: cocessie 'Helchteren', 3.240 ha groot aan baron goffinet en de S.A Charbonnages de Mariemont.

4. 25 oktober 1906: concessie 'Zolder', 3.820 ha, aan twee koolmijnen uit het Centre Charleroi en een groep grondbezitters. Op 27 januari 1919 werd de gemeenschappelijke grens tussen de concessies 3 en 4 verlegd naar het zuilen en op 16 november 1946 werd de vereniging van beide concessies toegestaan, die toen samen 7.060 ha besloeg.

5. 3 november 1906: concessie Genck-Sutendael, 3.800 ha, aan de groep rond de Limburgse gouverneur baron de Pitteurs-Hiegaerts. Op 23 november 1912 werd een deel van concessie of een gebeid van 960 ha onder denaam 'cocessie Winterslag' afgezonderd en op 5 oktober 19321 opnieuw samengevoegd.

6. 26 november 1906: concessie Beeringen-Coursel, 4.950 ha aan drie verschillende exploratiefirma's. Bij K.B. van 6 april 1954 kreeg te concessie een uitbereiding van 321 ha, wat het totaal op 5.271 ha bracht, en bij K.B. van 15 april 1959 mocht Beringen een deel van de concessie Oostham-Quaedmechelen pachten.

7. 29 november 1906: cocessie Sainte-Barbe, 2.170 ha aan 2 exploratiefirma's.

8. 29 november 1906: concessie 'Guillaume Lambert', 2.740 ha aan 3 exploratiefirma's. Op 20.05.1919 volgende een K.B. waarbij de exploitatiemaatschappij Charbonnages Limbourg-Meuse gemachtigd werd beide vergunningen te verenigen onder de naam 'Verenigde concessies Sainte-Barbe en Guillaume Lambert' met een oppervlakte van 4.910 ha. Door de besluiten van 20.12.1941, bekrachtigd bij Regentsbesluit van 14.02.1946, werd als oostgrens van de concessies de thalweg van de Maas genomen i.p.v. de linkeroever of winst van 53 ha en bij K;B. van 05.01.1952 werd nog een zuidelijke uitbreiding van 445 ha toegekend, wat het totaal op 5.408 ha bracht.

Door het K.B. van 08.10.1952 werd als gemeenschappelijke ontginningsgrens tussen Limburg-Maas en de Statsmijn Maurtits en 500 m brede strook links en rechts van de thalweg van de Maas aangenomen ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands verdrag van 28.10.1950. Daar de thalweg (diepste beddinglijn) of vaargeul zich evenwel op een natuurlijke wijze verplaatst, werd door de wet van 17.07.1964 een vast gebroken lijn ingevoerd. Uiteindelijk kwam er na het Belgisch-Nederlands verdrag van 1965 op 17.01.1967 een wet die de ontginning langs beide overs van de Maas regelde. Die gold in feite alleen voor de Limburg-Maasmijn van Eisden, aangezien de Mauritsmijn in 1966 stilgelegd werd.

9.06.11.1911: concessie 'Houthalen', ongeveer 3.250 ha aan 3 groepen. Uiteindelijk zouden deze groepen bij K.B. 09.08.1920 hun concessierecht mogen afstaan aan de op te richten S.A. des Charbonnages de Houthalen.

De Kempense Staatsconcesie tenslotte werd op 03.08.1960 aan de staat geconcerteerd met een totale deel van reserve A buiten deze staatsreserve viel. Door de wat van 21.01.1958 waren de grootste delen van de reserves B en C en andere delen boven Helchteren-Zolder en les Liégeois en onder de concessies Sainte-Barbe en Guillaume Lambert al bestemd als uitbreidingszones voor de aangrenzende

privé-concessies.

Over de grootte van de in 1906 op advies van het Mijnwezen toegekende concessies is ook advies van het Mijnwezen toegekend concessies is ook veel te doen geweest: in Wallonië waren de mijnzetels gemiddeld nauwelijks 250 ha terwijl de oppervlakten schommelden tussen de 3 à 4.000 ha. De maximumcapaciteit van één mijnzetel werd toen op 1.000 ha geschat. Rond 1960 raamde men het vermogen van een zetel reeds op 4.000 ha ! Behalve Waterschei deed echter geen enkele mijn nog poging om een tweede ontsluitingszetel op te richten ondanks hun meestal excentrische ligging ! ©  
 

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...