De kolenrush in Limburg (1901 - 1905)

 

Vooral het feit dat in As niet alleen dikke lagen maar bovendien vette steenkool was aangeboord, veroorzaakte een ware kolenkoorts op de Limburgse heide. Rond de eeuwwisseling moest België reeds meer dan 13 % van zijn verbruik steenkool invoeren, voor vette industriekolen echter al meer dan 30 %. 

Op 1 augustus 1903, precies twee jaar na de ontdekking, waren er in het gebied tussen de Maasgrens, Zandhoven en Vlimmeren (bij Turnhout) reeds 62 verkenningsboringen uitgevoerd. Om via een uitbating recht of concessievergunning een deel van de nieuwe kolentaart te bemachtigen, moest men immers aan de mijnadministratie een tastbaar bewijs van exploratiewerken in het gevaagde gebeid voorleggen, nl. een verslag van 'vruchtbare' prospectieboringen. De koortsachtige booractiviteit had bijgevolg weinig te maken met een beredeneerde verkenning van het nieuwe kolenbekken maar des te meer met lucratieve inverteren !

Op 4 december 1901 diende André Dumont, op basis van As, zijn vierde in de onmiddellijke omgeving van As. ter illustratie, nauwelijks 450 m verwijderd van Dumonts twee boring in As. Ook de andere boorploegen verwijderden zich slechts schoorvoetend uit het zorg van Dumonts boorgaten. De eerste reactie op Dumonts ontdekking kwam - niet verwonderlijk ! - vanuit Luikse hoek: de boringen nr. 5 en 6 die nog in 1901 in Opklapbed aanvingen, werden uitgevoerd voor het Syndicaat de Charbonnages Liégeois, in feite en samenwerkingsverband tussen de mijnen Patience & Beaujonc en Espérance et Bonne Fortune Boringen 8, 9 en 10 van de boorfirma H. Verbunt waren in opdracht van de S.A. John Cockerill (september 1901- april 1902).

Belangrijk om weten is ook dat A. Dumont het exclusiviteitrecht verworven had op snelboor systeem van de Duitse boormeerster Anton Raky, die Jourdain gecontacteerd had om de eerste boring van Ellen te redden ! Hierdoor beperkte de Nouvelle Société de recherche et d'Excherche et d'Exploitation zich niet tot boringen voor eigen rekening maar boorde tevens voor rekening van andere geïnteresseerden.

Op die manier verwierpen ze o.m. belangen en aandelen in de concessieaanvragen van de Société Limburgbourgeoise de Recherche et d'Exploitations miniéres, van de charbonnages de Mariemont-Bascoup (Cetre) en courcelles-Nord (Charleroi), van de Société anversoise de Sondages, de Socièté Charbonniére Limbourgeoise, e.a. Zo werden b.v. boringen 11, 12, 13 en 15 door Raky uitgevoerd, maar enkel boring 13 te Drijhoeven (Zwartberg) was voor rekening van de Nouvelle Société. Met de ontginning van het nieuwe bekken in het vooruitzicht werd op 5 november 1902 dei Nouvelle Société ontbonden en op 15 oktober 1903 opgevolgd door de nieuwe S.A. de Recherche et d'Exploition Eelen-Asch, die via een serieuze kapitaalverhoging over 3.325.000 fr. kon beschikken ? In de nieuwe beheerraad vinden we naast Dumont en Jourdain o.m. ook A. Raky, E. Coppée, N. Deulin (mijndirecteur van Noel-Sant-Culpart, Charleroi), en Léon Deboucq (van het Mijnwezen in Marcinelle).

Deze groep die samen meer dan de helft van de beringing in Kempen uitvoerde, werd vanzelfsprekend nogal argwanend bekeken door de concurrentie: men verweet haar o.m. dat ze het ganse bekken wou inpalmen terwijl de Luikse universitaire wereld nogal kritiek had op Raky's snelboormethode die henniet veel wijzer maakte over de structuur van de moeilijke deklagen ! Voor een vollediger verslag van deze boorwoede kunnen we - in afwachting dat het jarenlang minitieur opzoekingzwerk van Miel Tys gepubliceerd wordt - voorlopig enkel verwijzen naar het boek van ir. Goddeeris over de Steenkolen petroleumboringen in Limburg SN de Antwerpen Kempen: 1898-1940.  

DE CONCESSIEVERLENING EN DE HERZIENING VAN DE MIJNWET

Voordat we ingaan op de hevige beroering die in het parlement ontstond rond de ontdekking en de grote belangstelling voor het nieuwe kolenbekken, moeten we voor een goed begrip even toen vigerende Belgische mijnwet uit 1837 bespreken. Die was immers een nagenoeg getrouwd kopie van Napoleons liberale Code des Mines (1810) die hiermee de initiatiefnemers van mijnontginningen 'in 's land belang' stevig wou dat minerale en fossiele grondstoffen slechts konden ontgonnen worden krachtens een door de regering uitvaarde concessie akte, die onder minieme voorwaarden 'de eeuwige eigendom' ervan aan de uitbater verschaft. In tegenstelling tot het Ancien Regime werd hierdoor een duidelijk juridisch onderscheid gemaakt tussen de eigendomstiel van grondstoffen en die van de bovengrond.

De uitbatingvergunning kon verleend worden aan elk individu of iedere maatschappij (Belgische of buitenlandse), die aantoonde technisch en financieel tot de uitbating in staat te zijn en aan de concessie verplichtingen te kunnen voldoen; de eigenaars of consortiums van eigenaars van de bovengrond genoten evenwel de voorkeur en konden op een versoepeling van de voorwaarden rekenen. De "vinder" van een mijngebied - die bewezen had in een bepaald gebied steenkool te hebben aangeboord - had evenwel het eerste concessierecht en indien hij niet verkreeg, had hij recht op een schadeloosstelling vanwege de concessiehouders.

Volgens de mijnadministratie zou door de moeilijke en zeer dure ontsluitingswerken van het nieuwe bekken deze voorkeursbehandeling van de bovengrondse eigenaars onthoudbaar worden. Bovendien vertoonde de wetgeving een groot hiaat daar de toegekende concessie achteraf zonder overheidscontrole kon verpacht of verkocht worden aan eender wie zonder enig bewijs van zijn financiële of technische mogelijkheden. Bovendien overlapten de 42 einde 1905 ingediende concessieaanvragen van de talrijke 'ontdekkers' elkaar rijkelijk.

De Belgische Werkleiderpartij bestempelde de bestaande mijnwet als "het in eeuwigen eigendom wegschenken van nationale rijkdommen". In de wetsvoorstellen van Denis-Van develde (9 april 1902) ijverden ze dan een nationalisatie van het nieuwe bekken of zijn minst - naar het voorbeeld van de Nederlandse Staatscommissie van 1899 - voor een grondig onderzoek naar deze mogelijkheid.

Hiervoor hanteerden ze zelfs godsdienstige motieven: "het zat in de grond en was zelf s godsdienst motieven: "het zal in de grond en was door God geschapen voor iedereen". In feite zaten ze echter nogal verveeld met de talrijke wilde stakingen van de anarchistische mijnwerkersbonden in Wallonië en droomden ze ervan zoiets te kunnen vermijden als het nieuwe bekken door een regie zou uitgebaat worden waarin zij mee het beleid zouden bepalen. In bijkomende eisen, o.m. dat de nieuwe exploitatievergunningen een beter sociaal statuut voor de mijnwerkers moest gekoppeld worden, kregen zij de steun van de christen-democraten en sommige sociaalgezinde radicale liberalen.

De conservatieve katholieke regeringen Smet de Nayer weigerde evenwel te raken aan het principe van privé-uitbatingen. In het wetsontwerp van minister Francotte (7 februari 1905) werd dit zeer duidelijk gesteld, al bepaalde een artikel dat ook de Staat eventueel een concessierecht kon krijgen als hij aan de voorwaarden voldeed (!) of mijngebieden kon reserveren voor latere uitbatingvergunningen als de vraag naar kolen dit noodzakelijk maakte. Hierbij was een kaart gevoegd met de door de mijnadministratie en de Mijnraad aangeduide 'reserves A,B, en C'. Dit artikel werd op 26 april 1906 door de Kamer aangenomen. 

Lang voordat de herziening van de mijnwet rond was, verleende Francotte tegen alle afspraken in tijdens het parlementair verlof en nog volgens de wet van 1837 op 1 augustus 1906 of precies 5 jaar na de ontdekking bij wijze van eerbetoon de eerste concessie aan A. Dumont. Achteraf verdedigde hij zich tegen de storm van protesten door te stellen dat hij de goedkeuring van reserves in de Kamer interpreteerde als een toestemming om de andere mijngebieden in privé-concessies te verdelen, al gaf hij toe gehandeld te hebben onder druk van de Belgische industriëlen en het herhaalde aandringen vanuit Limburgse hoek. Precies omwille van deze feiten en afhandeling van de nieuwe mijnwet zou de kersverse katholieke regering na de verkiezingen van 27 mei 1906 het geen jaar volhouden: de christendemocraten binnen het kabinet steunden de oppositie in een reeks wetontwerpen voor de invulling van een sociaal luik in de nieuwe mijnwet. Het zou evenwel nog tot 5 juni 1911 duren eer die gestemd raakte. Hierin werd o.m. bepaald dat ondergronds werk verboden was voor vrouwen en jongens onder de 14 jaar en dat alle mijnwerkers van 60 jaar recht op een pensioen van 350 fr hadden.

De drie reserveer A, B, en C (samen 19.930 ha) konden slecht na goedkeuring van het parlement via een wet in concessie gegeven worden. Concessies mochten enkel via een staatsvergunning gewijzigd worden en de plichten van de concessiehouders inzake belastingen, vergoedingen aan bovengrondse eigenaars, toezicht op de werken en installaties werden gepreciseerd, zelfs het intrekken van de concessie werd voorzien, al konden de eigenaars zelf ook een vervroegde ontheffing van hun concessieplichten krijgen. De voorstanders van de staatsuitbating (de 'Etatisten') had men via de drie grote reserveert de wind uit de zeilen genomen: van een eventuele staatuitbating van deze 'Staatreserves' werd niets meer op papier gezet. Deskundigen als Alexander Dufrasne bekenden trouwens dat de twee reserves B en C, die nauwelijks 4 km breed waren, enkel geschikt waren om ze tussen de aangrenzende privé-mijnen te verdelen.

Van Raky tot Foraky

Anton Raky was de boormeester van de in 1895 te Erkende opgerichte Duitse boorfirma Internationale Bohrgestellschaft. Raky was de uitvinder van een snelboorsysteem dat zijn naam droeg. De vooruitziende André Dumont had voor de 'coalrush' in de Kempen een Belgisch exclusiviteitrecht verworven op het gebruik van deze snelboormethode. Op 15 november 1906 haalde Dumont de Duitse firma ertoe over om samen met hem een Belgische firma op te richten onder de naam Société Anonyme Belge de Forage et de Fonçage' (selon le systéme Raky), afgekort en beter bekend onder de naam Foraky. Waaruit bestond nu eigenlijk de innovatie van het Raky-snelboorsysteem ?

Het is een slagboomsysteem met waterspoeling en met een beitel aan het uiteinde van stijve buissegmenten i.p.v. de zgn. vrijvalbeitels. De speciale uitrusting bestond hierin dat de boorkop korte maar snel slagcommando's van slecht 7,5 à 10 cm kreeg van de slagboom, maar met een frequentie van 80 à 120 slagen per minuut. Dit werd mogelijk door de manier waarop de slagboom gemonteerd was: nl. op een kussenblok met 30 à 40 straffe spiraalveren, waardoor deze grote elasticiteit kreeg. Hierdoor was een zeer snelle terugslag van de boorbeitel mogelijk, waardoor een hoge boorsnelheid bereikt kon worden.

Een andere nieuwheid was de manier waarop de boorstangen aan de slagboom bevestigd waren, waardoor de boring over de ganse lengte van een boorstang element (ca.4.90 m)continu kon doorgaan zonder afstelschroeven of ophangkettingen. De boorslangen zelf waren 5 cm dikke Mannesmann-buizen van 5 meter lang. Een bijkomend voordeel van het Rakysysteem is dat het gemakkelijk en snel kan omgeschakeld worden voor een draaiboring. Daar dezelfde boorstangen gebruikt werden volstond het onderaan de beitel te vervangen door een diamantkop en bovenaan een conisch tandrad op de stang te bevestigen voor de aandrijving van de draaibeweging. 

Het systeem genoot ook de voorkeur omdat het veel minder lawaai maakte en omdat de boorwanden veel langer intact bleven en dus minder snel bekleding vereiste; boven kon dezelfde boordiameter over en grote diepe gehandhaafd worden. Behalve de verkenningsboringen in eigen naam ondernam Dumant ook, samen met de firma 'Internationale Bohrgesellschaft', boringen voor vele andere geïnteresseerden. Omdat hij voor precieboorder  Raky nog een grote toekomst voorzag in de Kempen bij de bevriezing en schachtafdieping, richtte Dumont reeds in 1906 in Zonhoven achter het spoorwegstation de bekende Foraky-werkhuizen op. Na de boor- en afdiepingswerken in de Kempen werd Foraky werd bekend door allerlei boorwerken in de diverse continenten. © 

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...