De verlichting

De verlichting is een noodzakelijkheid in de ondergrond.

Zij is van groot belang en neemt op gebied van ontginningskosten een vrij belangrijke plaats in.

Vereisten over goede verlichting. - De verlichting oefent haar invloed uit op veiligheid en de gezondheid der arbeiders.

1) Wat de verlichting betreft, moeten de lampen zo gemaakt zijn, dat zij de ontvlamming der ontplofbare mengsels vermijden, die zich ondanks de lucht verversing voordoen.
2) Zij moeten de werkman de aanwezigheden der gassen aanduiden.
3) Het verlichtingsvermogen moet voldoende zijn om de werklieden toe te laten zich rekenschap te geven van de toestand der gronden en der bekleding.
4) Ten opzichte der gezondheid mogen de lampen geen onaangename geuren (benzinedamp) verspreiden en geen bijtende vochten laten doorzijpelen (elektrische lampen).
5) Het licht mag niet te scherp zijn en het oog niet vermoeien.
6) Een onvoldoende verlichting stelt de werkman in de onmogelijkheid zijn taak met de gewenste zorg en snelheid uit te voeren. 

 1. SOORTEN VAN VERLICHTING 

  A. DE INDIVIDUELE VERLICHTING
 
- bestaat uit draagbare vlam- of elektrische lampen.

1. De vlam- of veiligheidslampen. 

Principe der veiligheidslamp. - beschouwen wij de vlam van een alcohollamp of van een kaars; de gassen die de alcohol of het kaarsvet afgeven branden en vormen een kegelvormige vlam. Als men metalen gaas met uiterst fijne mazen dwars door de vlam steekt, ziet men dat de vlam afgeknot wordt en de bovenste helft verdwijnt. Houdt men nu een brandende lucifer boven het metalen net, dan wordt de vlam weer geheel; ditzelfde verschijnsel geschiedt wanneer men het gaas tot gloeihitte brengt.

De proefneming leert ons: a) dat het metaalgaas de brandende gassen afkoelt en bijgevolg uitdooft. De gassen gaan door het gaas, maar branden niet meer; b) zodra het draadnet door de vlam of door een andere oorzaak verwarmd en gloeiend wordt, vatten de gassen aan de bovenzijde eveneens vuur. Het was de de Engelsman << Davy >> die het eerst rond 1815, deze eigenschap van metaalgaas toepaste en meteen de eerste veiligheidslamp uitvond. Wanneer men een kegelvormige metalen schouw boven een vlam houdt, komt men tot dezelfde gevolgtrekking d.i. dat hier ook de gassen afgekoeld en uit-gedoofd worden. Wanneer een felle luchtstroom de vlam tegen het dradnet of door het schouwtje drijft, dan hebben de gassen de tijd niet om zich af te koelen en is bijgevolg de uitdoving onmogelijk. Wij kunnen reeds vaststellen dat er geen veiligheid meer bestaat:

1) wanneer de vlam te groot of te lang is en een en dezelfde plaats van het metaalgaas verhit;
2) in overdreven luchtstromen waar de vlam steeds het gaas op dezelfde plaats zal verhitten.

a) Olielampen.  1) Davy-lamp - De Davy-lamp bestaat uit een oliepot met wiek; de pot draagt een schouw of korf in fijn geweven ijzerdraad. Een metalen ring verbindt deze twee delen. Het metaalnet wordt bescherm door een metalen kap, die door vier ijzeren staanders, welke op de ring vastzitten, gedragen wordt. - Het ontplofbaar mengsel lucht-mijngas dringt binnen door de mazen van het net, komt in aanraking met de vlam en vat vuur. De ontvlamming heeft plaats, maar beperkt zich tot het binnenste van de metalen korf, die de vlam afkoelt en belet de uitwendige gassen te ontsteken. De door verbranding voortgebrachte gassen, voornamelijk koolzuur, doven de lamp uit. Is er geen mijngas, dan dringt de lucht langs onder binnen en de gassen der verbranding ontsnappen langs boven. - De veiligheid is maar heel betrekkelijk; Inderdaad, wanneer deze lamp geruime tijd in een mijngashoudend midden gehouden wordt, verwarmt zich de metaalkorf, wordt gloeiend en laat de vlam buiten. een luchtstroom van 4 meter per sec heeft hetzelfde uitwerksel op deze lamp. De Davy-lamp is ten andere heden in onze mijnen verboden.   

2) Verbetering. - De Marsault-lamp is een verbeterde Davy-lamp; een gedeelte van het metaalgaas is door een gas vervangen, daarbij zijn er twee metalen netten en een plaatijzeren pantserkap met opening onder de de kap, om de verbrande gassen te laten ontsnappen. Deze lamp geeft meer licht en weerstand aan lucht van 20 m/sec; ze is ook in alle mijnen toegelaten.  

3) De Mueseler. -lamp bevat een enkele draadkorf, waarin een kegelvormige schouw die aan een horizontaal draadnet vast is. Deze lamp is zeer veilig maar dooft gemakkelijk uit.

b) Benzinelampen. - De benzinelampen bieden meer voordelen dan de reeds genoemde olielampen: 1) groter verlichtingsvermogen; de vlam blijft dezelfde, zet geen roet af en bevuilt noch de wiek noch het gaas; 2) tonen beter de aanwezigheid van mijngas aan: de gaskring rond de kleine vlam vertoont zich reeds bij 1 % mijngas; 3) kunnen ontstoken worden, zonder dat men ze moet openen, wat een groot voordeel is, maar het gebruik van de ontsteker kan gevaarlijk zijn wanner de werkman, ter oorzaken van een of ander ongeval, het metaalgaas zijner lamp beschadigd heeft. Als type der benzinelampen zullen wij de alomgebruikte Wolf-lamp beschrijven. 

mijnlamp

De Wolf-lamp.

Delen. - Een benzine bak waarin zich een pit bevindt door wat te omgeven; deze pit wordt door schroefje, dat door de bodem uitsteekt, geregeld. - Een cilindervormig glas dat onder en boven hermetisch afsluit. - Een schouw in metaalgaas, bestaande uit twee op elkander passende korven. - Een stuk bestaande uit 2 ringen, door 4 of 6 staven verbonden, die de 3 voorafgaande delen stevig in elkaar sluiten. De onderste ring bevat de zekerheidssluiting; de bovenste draagt het pantser met kap en haak. Het pantser beschut de metaalgaaskorven tegen schokken; aan zij boveneinde zijn opening gelaten om de verbrandingsgassen te laten ontsnappen. De voeding geschiedt ofwel langs boven door de metalen netten (oud model), ofwel langs onder een reeds kleine openingen, die veiligheidshalve eveneens van gaas voorzien zijn; in dit geval ligt er een losse ring rond het bovenste gedeelte van de benzinepot.

Bijzonderheden. - Het ontsteken en herontsteken der lampen. Heden wordt algemeen gebruik gemaakt van wrijving ontvlammende phoorpastillen, die over smalle papier repen verdeeld zijn. Deze repen zijn opgerold om een pil in de ontsteker der lamp, die ook een staafje bevat dat langs onder aan de bezinepot kan bewogen worden. Trekt men het staafje naar beneden, dan ontvlamt, door wrijving, een phosphoorpastil; duwt men het daarna naar boven, dan wordt de brandende band meegetrokken tot nabij de pit, die dan vuur vat.  

Het sluiten der lampen.- De werkman mag niet in staat zijn de lamp, die hem toevertrouwd is, te openen hetzij met de hand, hetzij met een werktuig om alzo de vlam te ontbloten. Hiervoor zijn verschillende stelsels mogelijk, we zullen enkel de zekerheidssluiting ener Wolf-lamp bespreken. In de onderste ring van het koppelingsstuk der Wolf-lamp, bevindt zich een kleine hefboom, welke om een spil draait en aan zijn uiteinde een tand draagt, die door middel van een veer tegen de schroefdraad van de benzinebak gedrukt wordt. De schroefdraad vertoont insneden, waarin zich de tand vastzet. Deze insneden zijn zo aangebracht dat zij het aandraaien toelaten, maar het losdraaien totaal beletten. Om de lamp los te draaien, gebruikt men een sterke elektromagneet, die men tegen een in de ring aangebracht weekijzeren stuk houdt. Daar de aantrekkingskracht op het uiteinde van de hefboom sterker is dan de drukking van de veer, komt de tand los en maakt de schroefdraad van de benzinebak vrij. Dit stelsel is de magnetische veiligheidssluiting.

2. Elektrische draaglampen. - De elektrische gloeilampen hebben, vergeleken met de vlamlampen, de volgende voordelen: 1) groot verlichtingsvermogen; 2) branden in alle mogelijke standen; 3) bieden meer veiligheid tegen gas; 4) branden in gashoudende middens en doven niet uit en stevige luchtstroom.

Daartegenover hebben ze ook nadelen: 1) zij tonen de aanwezigheid der gassenniet aan; dit is gevaarlijk, daar de drager van een elektrische lamp door mijngas kan verrast worden. Om zulks te vermijden moet er op iedere werkplaats ten minste één vlamlamp branden. 2) Zij zijn zwaarder dan de vlamlampen. 3) Zij branden slechts een zeker aantal uren (10 tot 14). 4) Zij zijn duur en kostelijk aan onderhoud.

De voornaamste delen van een elektrische draaglamp zij: 1) de bak die de accumulator bevat. 2) Boven de bak de eigenlijke gloeilamp, die met de twee polen van de accumulator verbonden is. 3) Een glas beschermd door ijzeren staander, die een kap met dragen. Het deksel, niet de eigenlijke gloeilamp, wordt op de bak geschroefd. De onderrand van het glas om de gloeilamp is recht geslepen om een goede sluiting te verzekeren. Aan de onderzijde van het deksel is een ring aangebracht die uit dele isolerend en geleidend materiaal bestaat; deze ring drukt op de verende polen van de accumulator. Naargelang de polen recht tegenover de isolerende of geleidende band staan; zal er een de stroom al niet doorgaan, zodat een licht draaiing van de lampenkop voldoende is om de lamp aan- of uit te draaien. De lamp bevat ook een magnetische sluiting, op hetzelfde beginsel berustend als dat der benzine-lamp. De accumulator bevat ofwel een vloeibaar zuur ofwel een vloeibare base, waarin de verschillende elementen (+ en - ) gedompeld zijn.

3. Speciale lampen.   a) Veiligheidslampen voor het meten van het gasgehalte. Het mijngas brandt met lichtblauwe vlam; een schaal , op het aangebracht, toe de lengte van de blauwe lichtzuil te lezen. De lengte van de duidt op de schaal het gehalte mijngas in de lucht aan.   b) Lampen met reflector (benzine of elektriciteit) worden gebruikt door het toezichthoudend personeel (licht model), alsook voor het verlichting van bijzondere punten, zoals laadplaatsen, treinen, locomotieven,enz.   c) Lampen voor hoofddeksel. - Dit zijn lichte elektrische lampen (aluminium) met reflector die op de helm of mijnhoed kunnen bevestigd worden. De accu wordt met de lamp langs de rug van de drager. Deze lampen zijn zeer praktisch.   d) Electrische lampen met samengeperst lucht. - Een turbine werkt op een magneto, die de stroom voor de lamp levert. Turbine, magneto en lamp vormen een geheel. Deze lampen zijn te bevelen op plaatsen waar een heldere verlichting nodig is en waar over perslucht als drijfkracht beschikt.

4. Reglementen betreffende de mijnverlichting in België.

a) Mijnen zonder mijngas.   Art. 1. - De verlichting met kaarsen, open lampen of andere toestellen met gans ontdekte vlam zijn verboden. Art. 2. - In de mijn en moeten veiligheidslampen voorhanden zijn, in goede staat en in voldoende aantal om het toezicht te kunnen houden op die plaatsen, waar men denkt dat ontvlambare gassen aanwezig zijn.

b) Gashoudende mijnen.   Art. 3. - De verlichting moet verzekerd worden door de zorgen van de ontginner en door middel van veiligheidslampen, welke moeten gekozen worden tussen de modellen, goedgekeurd door ministeriële besluiten.
Art. 4. - De veiligheidslampen moeten voorzien zijn van een sluitstelsel, goedgekeurd door de minister.
Art. 5. - De veiligheidslampen moeten in de instelling blijven. De agenten (lampenisten) door het mijnbestuur aangesteld, moeten waken dat het stelsel gelijkvormig zij met de toegelaten modellen; zij zijn ook belast met het dagelijks nazicht en onderhoud. Deze agenten mogen geen ondernemersloon ontvangen, noch belang hebben in de onderhoudskosten der lampen.
Art. 6. - Bij de afgifte aan de werkman moet de lamp gesloten zijn. Zodra de werkman zijn lamp ontvangt is hij er verantwoordelijk voor.
Art. 7. - In de ondergrondse werken is het verboden de lampen te openen of enig gereedschap bij zich te hebben, waarmede de lampen zouden kunnen geopend worden. Het is insgelijks verboden de kap er af te nemen en in 't algemeen de staat der lamp op de een of andere wijze te veranderen en hierdoor de veiligheid in gevaar te brengen.
Art. 8. - De uitgedoofde lampen, die niet van een ontsteker voorzien zijn, mogen enkel op de bovengrond aangestoken worden. Nochtans in de mijnen van 1ste en 2de categorie, mag het ontsteken gedaan worden door speciale agenten, op een plaats, in de nabijheid van de luchtingangsschacht , gekozen door de bestuurder der mijn en goedgekeurd door de rijksmijningenieur.
Art. 9. - Elke werkman is gehouden zijn lamp uit te doven, zodra ze beschadigd wordt. Wanneer de uitdoving ener lamp, voorzien van een ontsteker, zich heeft voorgedaan door een val, een schop of enige andere oorzaak, waardoor de lamp kan beschadigd zijn, mag men de ontsteker niet doen werken, dan na zich verzekerd te hebben dat de lamp in goede staat is gebleven. 

c) Bijzondere schikkingen.   Art. 50.
- In de gashoudende mijnen is het verboden te roken, drager te zijn van pijp, sigaar, sigaret, lucifer of enig ander voorwerp waarmede men vuur zou kunnen verschaffen. Art. 51. - Wanneer het mijngas zich in een pijler of in een galerij in voldoende hoeveelheid vertoont om een aanhoudende verlenging der vlam in de lampen te veroorzaken, moet het werk onmiddellijk gestaakt worden tot alle gevaar geweken is. 

d) Veiligheid - Raadgevingen.
- Men kent talrijke en droevige, dodelijke ongevallen, die het gevolg zijn van het slecht gebruik der lampen. De veiligheidslampen zijn niet meer veilig in een luchtstroom met een snelheid van 20 m / sec. Als men dus in zulke gevallen komt, is het aan te raden zijn lamp uit te doven of tenminste met zijn klederen te bedekken, om ze tegen de hevige luchtstroom te beschermen.

- Nooit een lamp aansteken in een stroom van perslucht; ook niet op een plaats waar mijngas aanwezig is. - De lamp zoveel mogelijk laten hangen. Wanneer men de lamp op de muur moet plaatsen, ze goed recht zetten. Van een schuinsgeplaatste lamp kan men de vlam tegen het glas komen en dit doen de barsten, ook de kloven gloeiend worden. - Zorg dragen voor zijn lamp, ze niet aan beschadiging blootstellen.

- Gedurende het werk de lamp meermals nazien en vooral zien of het glas niet gebarsten is, het zij door de hitte der verbranding, hetzij door het vallen van stenen, hetzij nog door waterdruppels. Zoals men ziet dat de lamp beschadigd is, ze onmiddellijk uitdoven, door de pit af te draaien tot de vlam van zelf uitgaat, de lamp goed weg zetten, zonder ze nochtans uit het oog te verliezen, daar een onvoorzichtige ze zou kunnen ontsteken. Niet vergeten de overste van de lampenkamer te verwittigen.

- Aan elke front, hetzij in de steen, hetzij in de kolen moet er één veiligheidslamp hangen die steeds in het oog moet gehouden worden. Op deze plaatsen kan gemakkelijk mijngas komen, dit in de lamp zou kunnen branden tot het draadnet gloeiend wordt en alzo het mijnlamp buiten de lamp ontsteken. Vooraleer men het werk aanvat nazien of er onder het dak geen mijngas hangt. - Vermits de werkman verantwoordelijk is voor zijn lamp, zal hij bij ontvangst nazien of ze goed gesloten is, of het glas niet gebarsten is, enz.
- Voor de elektrische mijnlampen moet de werkman bij de ontvangst nazien of de lamp goed gesloten is, of het beschermingsglas niet gebarsten is, of er geen defect aan de bak is waardoor het zuur uit de accumulator loopt. Schokken of botsen tegen de lamp vermijden, zoniet vormt zich gas in de accumulator dat naar buiten dringt en ook het vocht meeneemt. Dit vocht verbrandt de klederen en de huid. De beschadigde lampen uitdoven en de over de oversten verwittigen. De werkman wezen voorzichtig met zijn lamp, niet alleen zijn eigen leven, maar ook dit van al zijn werkgezellen staat op het spel.  

B. BESTENDIGE VERLICHTING. (Sterkstroomverlichting).   Wij hebben twee soorten van bestendige verlichting, nl. met gewone gloeilampen (polychromatisch licht), en natriumdamp- of kwikdamplampen gloeilampen (polychromatisch licht). en natriumlamp- of kwikdamplampen (monochromatisch licht). De verlichting door middel van de gloeilampen is het van bekende middel, nochtans zijn er voor de ondergrond verschillende in acht te nemen.

De lamp moet in een hermetisch omhulsel gesloten zijn, de glazen stolp moet een voorschreven dikte hebben en van een ijzeren korf omgeven zij om hem te beschutten. Volgens onze wetten mag die verlichting enkel gevoed worden op 110 Volt (220 V is nu ook toegelaten). Deze verlichting gaf slechts min of meer voldoening, daar de grote schittering een zekere verblinding veroorzaakt; daarbij is het stroomnet aan spanningsschommelingen onderhevig, die het wit licht doen flikkeren en de levensduur der lampen doet verminderen.  

In de moderne mijnen wordt nu reeds monochromatisch licht (natriumverlichting) gebruikt. Bij natriumlamplampen hebben de spanningsschommelingen weinig invloed, hier immers is er geen gloeidraad en de levensduur dezer lampen (18 à 20.000 uren) is veel groter dan die der gloeidraadlampen. Door het toepassen dezer verlichting bereikt men grotere zichtbaarheid, een vermindering van de vermoeidheid der ogen en een zuinig verbruik. Vermelden wij nog dat natriumverlichting gehele voldoening gegeven heeft, zowel onder economisch als onder technisch oogpunt; maar voor de instelling dezer verlichting moet de Mijnwezen een afwijking op de bestaande wetten toestaan, om toe te laten de verlichting op 220 Volt te voeden, ten einde de omvang van het toestel zo klein mogelijk te maken.

Voor de verlichting der luchttrekkende galerijen bestaan er speciale voorschriften; tot nu toe gebruikt men slechts de gewone gloeilampen, geborgen in gasveilige omhulsels, waarvan de glazen stolp veel dikker is dan bij de hermetische lamp en die enkel met speciale sleutel kan geopend worden. Weldra zullen er ook gasveilige natriumlampen te bekomen zijn. Al de hierboven vermelden verlichtingsinstallatie worden door middel van gewapende kabels gevoed.

Intensieve pijlerverlichting. - Tot nu toe bestaat die verlichting uit gewone gloeilampen met gasveilig omhulsel; in tegenstelling uit gewone gloeilampen met gasveilig omhulsel; in tegenstelling met de bestendige verlichting wordt de pijlerverlichting gevoed met behulp van gummikabels. De afstanden tussen de lampen bedragen ongeveer 10 meter en de normale spanning is 60 volt. Deze installatie wordt dagelijks verplaats en volgt met de pijler, ze bestaat uit meerdere stukken kabel van ongeveer 20 m die met contactstoppen aan elkaar gemaakt worden, dit ten verplaatsing van de leiding ter vergemakkelijken. Reeds nu er spraak van een nieuwe pijlerverlichting en wel met gasveilige kwikdamplampen. © E.C.

Mijnlamp
 

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...