Het ontginnen van de Steenkolen

a) Zoeken naar steenkolenlagen.

Vroeger werden in België slechts de lagen ontgonnen die in de openlucht, aan de oppervlakte gevonden werden. Later werden gangen gegraven in de hellingen van de heuvels en tenslotte , dank zij de steeds verbeterende techniek van waterafpomping en mijnuitbating, werden ook putten gedolven om de diepliggende lagen te bereiken. In de Verenigde Staden kent men nog op onze dagen bloeiende uitbatingen in open lucht. In België echter worden thans alle steenkolen in putten gewonnen.

De steenkolenlagen liggen bundelvorming en wijken meestal af van de horizontale. Om ze te bereiken delft men een verticale put tot op een zekere diepte (van 300 tot 1400 meter). UItgaande van die put graaft men gangen "dwarssteengangen kan men op de steenkolenbedding in bovenwaartse richting. Men breekt steeds een schijf aan van gewisselende hoogte en over een min of meer grote oppervlakte. Dit is een"pijler". De verluchting wordt verzekerd door een tweede gang, die de bovengrondse werkplaats met een tweede verticale schacht, de "luchtgangsschacht" verbindt.
In de steenkolenbedding wordt de afbouw ondernomen langs de lijn van de grootste helling, hier en daar onderbroken door luchtinvoer- en -uitvoergangen. De onderste gang is bestemd voor vervoer van de steenkolen, de bovenste dient voor de verluchting.

b) De ondersteuning.

Het valt gemakkelijk te begrijpen dat een stevige ondersteuning van de putten en galerijen een van de bijzonderderste voorwaarden is voor een doelmatige mijnbouw.
Een twintigtal jaren geleden kende men slechts houten palen als stuten voor de mijngangen. Tegenwoordeig gebruikt men vooral sluitenen of dikke betonnen blokken van zeer hoge weerstand, in gespecialiseerde werkhuizen vervaardigd, en stalen, anpasbare lijsten, om de zoldering ende zijwanden van de galerijen en van de ondergrondse werkplaatsen te steunen.
Slechts gangen die wegens hun geringe afmetingen of hun onregelmatige profiel moeilijk toegankelijk zijn worden nog met hout gestut. Het schragen van de hoofdgangen wordt aan bevoegde specialisten toevertrouwd. Nochttans is het de mijnwerker zelf die de eerste schoorbalken plaatst, daar waar hij met het hakken van de steenkolen begint. 

stalen_ondersteuning_in_een_pijler

c) Het Afbouwen.

Na het delven van put en galerijen, met het doel de kolenader te snijden, wordt een afbouwwerkplaats ingericht, waarin men al het nodige materiaal en alle gewenste machines onderbrengt (watertoevoer, elektriciteit, geperste lucht, diverse transportmiddelen, schoormateriaal en afbouwwerktuigen).
Nu kan het afbouwen beginnen! Hiertoe heeft men echter zeer veel verschillend speciaal alaam nodig.
Het houwel wordt practisch niet gebruikt, behalve dan als hulpmiddel. In de Belgische mijnen ontgint men de steenkolen voor 100 % langs mechanische weg.

hakken_met_de_afbouwhamer

Hakken met de afbouwhamer.

De afbouwhamer bestaat uit een sterke ijzer pin, die met een regelmaat van een duizental slagen per minuut door een stift wordt aan gedreven. Dit individeel werktuig, dat ongeveer 8 kg. weegt, betekent de eerste werktuig werkelijke vooruitgang die op dit gebied verwezenlijkt werd. Nogtans vereist dit gereedschap veel kostbare drijfkracht, een grote hoeveelheid samengeperste lucht, en geeft desondanks geen volledige voldoening.
Anderszijds biedt de afbouwhamer het voordeel dat hij het mechanisch afhakken in onregelmatige kolenlagen, zoals dat meestal bij ons het geval is, mogelijk maakt.

De ondersnijmachine ("haveuse") is een zwaar collectief werktuig, dat meer dan een ton weegt. Het wordt gevoed met samengeperst lucht of met elektriciteit. Het ontgint de steenkool zoals een reusachtige zaag dat met elektriciteit. Het ontgint de steenkool zoals een reusachtige zaag dat zou doen. De aandrijving geschiedt door een ingebouwde winde. De ondersnijmachine kan in één werkdag meerdere honderd ton steenkolen uithakken.

Het gebruik van toestyellen zoals "mechanische schoppen" en "kolenschaven" die het rendement van daartoe geschikte lagen.

Springstoffen worden gebruikt om de aders los te maken en de afbouw te vergemakkelijken.

Naargelang de afbouw vordert moet men de kanlaen voor geperste lucht en water, en ook de transportmiddelen voordurend verplaatsen. Speciale arbeiders worden aangesteld om dit belangrijk uit te voeren. zij doen dit met buitengewone handigheid.

Hoewel het noodzakelijk is het materiaal voortdurend te verplaatsen om nieuw-ontgonnen delen van de galerij te bevoorraden, moet toch ook vermelden worden dat de werkplaats steeds verbreed wordt. Daarom neemt men in de verste uithoeken van de mijngangen schoorbalken wag en laat de zoldering op sommige plaatsen instorten. Ook gebeurt het dat men de ontgonnen delen met de hand of mechanisch weer aanvult.

Daar de individuele of ploegwerkuigen voor het ontginnen van de steenkolen stofwolkenveroorzaken, die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van de mijnwerkers, bracht men de moderne koolmijnontginnen waterverstuivers aan. Ook gebruikt men soms waterspoeiers en stofzuigers.

d) Ondergronds vervoer.

In vroeger tijden werden slechts korte mijngangen gehakt. Tegenwoordig wordt de productie opgedreven en worden gangen gemaakt van vele honderden meters lengte, terwijl de ontgonnen steenkolen op mechanische draagbanden, die parallel lopen met mijngang, verwijderd worden.

Waar de hellingen zacht zijn gebruikt men schudgoten. Dit zijn brede metalen goten, die ontophoudelijk korte schudbewegingen maken.

De lopende band biedt het voordeel dat het vervoer geluidloos geschiedt, endat stofverspieding en verbrokkeling van de steenkolen vermeden wordt.

Als de helling meer dan 20° bedraagt, wordt een vast transportgoot aangebracht. De steenkolen glijden dan vanzelf naar de galerij. Waar de helling zeer sterk is, laat men ze langs de wand van de gang naar benden glijden, of men brengt een wentelgoot of "vertrager" aan. Deze schakelt, evenals de lopende band, de nadelen van stof en verbrokkeling uit. Het is een vaste goot, waardoorheen langzaam dubben ketting met dwarsbalken rondwentelet.

In de verticale binnenschachten zijn de wentelgoten schroefvorming.
In de verbindingsgalerijen, aan de voet van de goten aangekomen, vallen de steenkolen in berlinen of kleine wagentjes, die volgeladen worden en bij tientallen gelijk naar de putten gevoerd worden.

De tijd dat de bertinen door pony's, muilezels of paarden voortgesleept werden is praktisch voorbij. Inplaats daarvan de wagens thans door vindassen voorbewogen, of voortgetrokken door elektrisch of dieselmoteren.

Op de bodem van de mijn is de mechanisatie al even doorgedreven als bij de bovengrondse spoorwegen. Er worden lichtgevende automatische signalen, getelecommandeerde wissels en speumatische bediening gebruikt.

In de put worden de berlinen in een "kooi" geplaatst, die met een snelheid van 70 Km. per uur naar de "ontvangst" stijgt (laadplaats of "paire"). De machinist aan de oppervlakt geinstalleerd, zorgt ervoor dat het opstijgen met feilloze regelmaat geschiedt.

De kooien die de arbeiders moeten vervoeren hebben een snelheid van 35 Km. per uur.

e) Andere ondergrondse installaties.

De bodem van de mijn heeft wel iets van een molshoop: kleine gange, smalle galerijen met lage zolderingen, binnenschachten, enz. Het lawaai van het transport en van de afbouwmachines overheerst er alles. Nochtans zijn er ook brede galerijen en goed-ingerichte werkpliaatsen, die in geen enkele moderne fabriek zouden misstaan. De ventilatie en waterpompcentrales, de toestellen voor samengeperste lucht, de elektrische nevenstations en de werkplaatsenhoven geen vergelijking te vrezen met dezelfde installaties in grote, bovengrondse industrieën.
Al het mogelijke werd gedaan om een ordentelijke gang van het werk te verzekeren en om ongevallen te voorkomen. Ook tracht men naast het opvoeren van de productie, zoveel mogelijk de veiligheid van het personeel te verzekeren. Een van de moeilijkste problemen is het opvangen van mijngas, dat het gevresde "grauwvuur" veroorzaakt. De Henegouwse mijnen producereren reeds grote hoeveelheden mijngas , dat aan de industriele verbruikers geleverd en met lichtgas vermengd wordt.

lampe_blink

Nog voor kort werden belangrijke verbeteringen aangebracht, die het mogelijk maakte ook de diepere lagen te ontginnen. Een mijn uit het bekken van Bergen dringt door tot op een ontginnen. Een mijn uit het bekken van Bergen dringt door tot op een diepe van 1.350 meter. (De vroegere diepe mijnen gingen tot 1.000 of 1.100 m.) Daar elke bijkomende boring van 35 meter een verhoging van de bodemtemperatuur met 1° meebrengt, is het niet meer mogelijk op een dergelijke diepte de afbouw door te drijven met behulp van gewone verluchtingstoestellen. Talrijke kolenmijndn schaften zich dan ook reeds climatisatietoestellen aan. In dit geval zorgt een grote koelcentrale aan de oppervlakte voor het afkoelen van de lucht, die met behulp van een climatisatiebatterij in de put gebracht wordt. Deze koelinrichting bezorgt ook een luchtzuiveraard die zich op de bodem van de mijn bevinden. (foto)

Op gebied climatistie staan de Belgische mijnwerken an de spits van de technische en sociale vooruitgang. Ondanks alles wat reeds voor zijn veiligheid gedaan werd, kent de arbeider zeer goed de gevaren die hem dreigen, waarvan de bijzonderste overstromingen, instortingen en rauwvuurontploffingen zijn. In de mijn krijgt de woorden "wederzijde hulp" hun volle betekenis. Van de hoogste tot de laagste trap van de hierarchie is het wachtwoord dan ook: waakzaam zijn voor zichzelf is waakzaam zijn voor allen.

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...