Mijninspectie, veiligheid en ongenoegen

Gebrek aan veiligheid was een bron van ongenoegen en bezorgdheid. De instelling van een controle-orgaan vanuit de overheid was vooral een antwoord op de vraag naar meer veiligheid van de mijnwerkers. Het mijnwezen of de mijnadministratie (departement van het ministerie van Economische Zaken) keek toe op de naleving van wetten en reglementeringen? De toevoeging van arbeidspecteur werd vastgelegd in de wet van 11 april 1897. De mijninspectie hield of het Mijnwezen op de hoogte van inbreuk op veiligheidsreglementen of het niet naleven van wettelijke voorschriften. De mijninspecteur bezocht de werkplaatsen en noteerde zijn bevindingen in een register van de mijnadministratie, gericht aan de directie en – in principe – aan alle mijnwerkers.

 

delven_pijlergalerij

Delven pijlergalerij

delving_steengang_plaatsen_van_ijzerenpalen

Delving steengang plaatsen van ijzerenpalen

gemechaniseerde_ondersteuning_met_variabel_opening

Gemechaniseerde ondersteuning met variabel opening

vervoer_van_personeel_stoeljeslift_galerijen

Vervoer van personeel: stoeljeslift voor hellende galerijen

gemechaniseerde_delver_van_kopgalerij_pijler

Gemechaniseerde delver van kopgalerij pijler  

kolenafbouw_met_trommelsnijmachine

KOLENAFBOUW MET TROMMELSNIJMACHINE EN SCHRIJDENDE DAKONDERSTEUNING

vervoer_van_stenen_uit_kolenwasserij_naar_steenstort

Vervoer van stenen uit kolenwasserij naar steenstort

inbrengen_van_schrijdende_ondersteuning_in_pijler

Inbrengen van schrijdende ondersteuning in pijler

Het aantal bezoeken van de mijninspecteurs was beperkt was beperkt. Te Beringen kwam de inspecteur voor de Tweede Wereldoorlog slechts één maal om de vier maanden. Op één van die bezoeken in Beringen in de tweede helft van de jaren ’20 stelde de mijninspectie temperaturen van meer dan 30 graden vast. Fréson de dienstdoende ingenieur van de Mijnwezen, droeg de directie op de pijler stil te leggen: ‘ (…) de verluchting in taille 3 (760 – 748) is onvoldoende: de temperatuur bedraagt er 32 graden. Deze situatie is meer schadelijk voor de gezondheid, zodat de exploitatie van de pijler stilgelegd moet worden tot een betere verluchting de temperatuur tot maximum 30 graden doet dalen. 

Voor de vakbonden was de controle op de veiligheid essentieel in de uiterst gevaarlijke mijnsector. Ze probeerden dan ook vinger in de pap te hebben. Vanaf 1927 gaf een nieuwe wet die expliciete rol aan de vakbonden. De syndicaten dienden kandidaten te presenteren die geslaagd waren voor een examen. Uit deze kandidaten benoemde de minister van Arbeid één effectieve en één plaatsvervangende afgevaardigde per gebiedsomschrijving, rekening houdend met het ledental van de vakbonden. Vanaf 1927 bestond de mijninspectie dus uit afgevaardigden van de vakbonden die onder leiding van ingenieurs van het mijnwezen stonden. De wet van 1927 bracht, dankzij de invloed van de vakbonden, wel verandering in de keuze van de inspecteurs. Illustratief is het volgende verhaal. August Boven, ontslagen delegee van de mijn van Beringen, probeerde in 1923 mijninspecteur te worden. Hij moest, samen met negen andere kandidaten, een examen afleggen.

De christelijke arbeidsbeweging probeerde de kandidatuur van Boven te steunen via haar contracten met mijninspecteur Joris. Boven slaagde in zijn examen en voldeed aan de gestelde eisen maar volgens Joseph Vrancken, hoofdingenieur van de mijnadministratie te Hasselt, was er één probleem: Boven was ‘te veel syndicalist’. August Boven. (…) was ik geen syndicalist, ik was kandidaat en ook Inspecteur. (…) Ik viel eens als slachtoffer en nu word ik gehandicapeerd om overtuiging. Wat zal de toekomst mij nog baren. Boven werd echter in 1928, dus de totstandkoming van de nieuwe wet, wel aangesteld als inspecteur. De socialistische mijnwerkersvakbond vond de nieuwe wet wel een vooruitgang maar had toch heel wat kritiek. De MC oordeelde dat de delegees geen reële macht hadden en dat hun rol beperkt werd tot constateren en signaleren. Bij ernstige inbreuken kon de delegee deze feiten enkel meedelen.

Of er daarna ook maatregelen getroffen werden, was afhankelijk van de sanctiebereidheid van de directeur van het mijnwezen. Zo konden opmerkingen van de delegees gewoon in de wind geslagen worden door de mijnadministratie en sancties waren vaak puur administratief. Ook de concrete mogelijkheden van de delegees om wantoestanden te ontdekken werden op de korrel genomen: delegees zouden onvoldoende instrumenten hebben om mijngas op te sporen en ze zouden overlast zijn. De mijnwerkerscongressen van 1931 en 1937 eisten dan ook de uitbreiding van hun bevoegdheid. In 1928 waren er vijf mijntoezichters van de CVM en één inspecteur van de Limburgse socialistische mijnwerkerscentrale.

In 1933, net zoals in 1937, waren de zes mijntoezichters in Limburg afgevaardigden van de CVM. Wanneer Suyvoet in 1935 op het nationaal uitvoerend comité van de mijnwerkerscentrale vroeg om één effectieve mijninspecteur voor de socialisten in Limburg op de kandidaatslijst te zetten, kreeg hij een negatief antwoord en moest zich tevreden stellen met een plaatsvervangend mandaat. De MC besteedde niet veel aandacht aan Limburg. In 1937 kwamen er veertien nieuwe mandaten voor het hele land. In het nationaal uitvoerend comité van de socialistische Mijnwerkerscentrale werd de verdeling van deze mandaten tussen de twee vakbonden besproken. Alle nieuwe zetels in Limburg werden aan de CVM overgelaten. De Limburgse socialistische MC was zelfs niet in staat om nieuwe delegees voor de mijninspectie te leven.

ACHT UUR ONDER DE GROND ? 

In de praktijk werd zelfs de 8-urendag niet nageleefd. Zo schreef de CVM aan de minister van Arbeid op 6 maart 1930: ‘Erger is het gesteld met de toepassing van de wet op 8-urendag. De werklieden verklaren ronduit op de openbare vergaderingen, bv. Te Waterschei, van 9 tot 10 uren per dag te arbeiden. Veelal vragen we ons af wat in dit alles de houding is van de mijninspectie.’ Ook de socialistische centrale poogde via de mijnadministratie de 8-urendag te doen naleven. Een syndicale militant van Waterschei schreef naar vakbondssecretaris Yansenne van Luik in 1920 dat sommige arbeiders in Waterschei 13 tot zelfs 16 uur per dag bovengronds werkten: ‘(…) eerlijk gezegd, het is verschrikkelijk, omdat ik chef ben, kon ik, door er hevig voor te vechten, de 8 uren-dag verkrijgen voor mijn personeel, de anderen laten zich doen, en nog spijtig is het feit dat zelfs sommige van onze leden 16 uur per dag werken in het atelier, ik vraag u, waar gaan we naar toe?

Hierop verzamelde ingenieur Meyers van de mijnadministratie zelf de nodige informatie over de arbeidsduur van het bovengronds personeel in Waterschei. Hij constateerde dat d arbeiders inderdaad vele overuren maakten. Zo werkte iedereen in de schrijnwerkerij 10 uur per dag en drie draaiers hadden zelfs aanvaard om dagelijks 12 à 13 uur te werken. Het loon van deze draaiers werd verhoogd met 25% voor de eerste twee overuren en met 50% voor de daaropvolgende uren. De beslissing van de NGMC, die een maximum van 9 uren vastgelegde voor bovengrondse arbeiders, werd dus niet nageleefd. Maar ingenieur van de mijnadministratie stelde dat hij over geen enkele middel beschikte om de conventie van de NGMC te laten toepassen vermits het niet naleven van deze beslissingen niet gesanctioneerd kon worden. Bovendien verrichtten de arbeiders deze overuren vrijwillig: ‘Er bestaat tenslotte geen enkele conflictdreiging die een aanleiding zou kunnen zijn voor een interventie van mijn administratie.’ 

Overuren bleven een probleem. Herhaaldelijk staken klachten de kop op. Door de hoeveelheid opgelegd werk stonden de akkoordwerkers vaak voor een bijna onmogelijke opgave. Wanneer ze hun taak niet voltooiden, stond hen een zware boete te wachten, waardoor hun loon aanzienlijk verminderde. Vaak waren ze dus gedwongen overuren te maken. Getuigen vertelden dat in de winter van 193 in Winterslag na vier uur in de namiddag nog steeds mensen uit de ochtendploeg naar boven kwamen. Het kon nog erger, sommige arbeiders bleven 16 uur in de ondergrond. Het was dan ook geen toeval dat bij de spontane staking in 1930 van Zwartberg het verbieden van de dubbel posten in het eisenpakket opgenomen werd. Maar de dubbele post bleven bestaan tot omstreeks 1950.

'ZOO VEEL GAS DAT DE LAMPEN VANZELF UITDOOVEN'

De CVM stuurde regelmatig klachten door aan Vrancken. Uit vele voorbeelden blijft dat die niet altijd ernstig genomen werden. Op 16 januari 1923 werd er door de CVM in Winterslag melding gemaakt van de aanwezigheid van mijngas. ‘Volgens hun zeggen is er zoo veel gas dat de lampen vanzelf uitdoven en toch gaat men voort er in te werken. Vracken antwoordde dat er geen gas aanwezig was en dat de lampen niet konden uitdoven vermits de mijnwerkers elektrische lampen gebruiken. De CVM schreef Vrancken terug aan op 2 februari 1923: ‘Zij beweren dat er wel gas aanwezig is en dat de olielampen der porions wel uitdoofden. Zelfs de porions beweren dat. Men heeft zelfs niet kunnen schieten door de aanwezigheid van mijngas.

De mijninspectie werd blijkbaar niet graag lastiggevallen en antwoordde op 13 maart 1923: ‘Als alles perfect zou zijn in de mijnen, zou de inspectie niet meer nodig zijn. U dient zich te besperken tot het signaleren van speciale feiten, indien u wenst dat uw observaties een gevolg krijgen. Nochtans was de klacht helemaal niet banaal. Op 20 maart 1923, bijna twee maanden na de feiten, antwoordde Vrancken plots zelf dat uit een diepgaand onderzoek gebleken was dat er effectief mijngas aanwezig was in de eerste taille op een diepte van 660 meter. Er was geen voldoende verluchting. Op 13 maart was het probleem volgens Vracken opgelost. Winterslag had toen, als eerste mijn in productie, een slechte naam op vlak van veiligheid. Tussen 1921 en 1925 verloren er 34 mijnwerkers het leven. 

DE TAAL: MUGGENZIFTERIJ ? 

De vakbonden poogden via de mijninspectie en –administratie de bestaande arbeiderswetgeving te doen naleven of slechte arbeidsomstandigheden aan te klagen. Ze trokken regelmatig aan de alarmbel. Op 5 november 1921 richtte de CVM een brief aan Vrancken, directeur van de mijnadministratie te Hasselt, om een arbeidsduurvermindering te bekomen. De arbeiders van Beringen wilden toepassing van artikel 11 van de wet op de 8-urendag, dat een arbeidsdag van 6 uur opgelegde is zeer ongezonde werkplaatsen. De directeur van de mijnadministratie antwoordde dat zulke interventie niet tot zijn bevoegdheid behoorde.  Een ander probleem dat in de correspondentie tussen Vrancken en de CVM ter sprake kwam was de taalkwestie.

Op 28 februari 1928 melde de CVM aan Vrancken de volgende klacht. Het register van mijninspectie, met de resultaten van controles, was in het Frans opgesteld zodat heel wat arbeiders deze verslagen niet konden lezen. Volgens de CVM diende dat register in het Nederlands ingevuld te worden. Vrancken antwoordde (in het Frans): ‘Het register van de délégué staat niet alleen ter beschikking van de Vlaamse arbeiders, maar van alle arbeiders van Winterslag. Omdat de observaties van de délegué slechts in één taal genoteerd kunnen worden, is het logisch dat het Frans gekozen wordt. Het tegendeel beweren is muggenzifterij. In afwachting dat de Italianen, de Roemenen en de anderen ook een vertaling vragen van Franse tekst, kunnen de Vlaamse arbeiders die de Franse taal niet begrijpen, een vertaler aanvragen die hen niet geweigerd zal worden. Indien ze geen vertrouwen hebben in de agenten van de mijn dan kunnen diegenen die het wensen schriftelijk contact opnemen met de délégue Joris, die zich ter hunner beschikking zal stellen.  

BEPERING VAN HET STAKINGSRECHT ? 

Mijninspecteur Vrancken blonk uit in het nemen van dubieuze of ronduit ondubbelzinnige beslissingen ten voordele van de mijndirecties. Tijdens de harde staking van de CVM te Beringen in 1922 schaarde hij zich onomwonden achter het mijnpatronaat, tegen het advies van eigen overste. Lebecque, Directeur-generaal van de mijnwezen te Brussel, gaf de mijn van Beringen in opdracht van Minister Moeyeroen een vermaning omwille van het illegaal gebruik van opgeëiste arbeiders. Deze arbeiders mochten volgens de wet enkel tewerkgesteld worden om gevaren, zoals instortingen, te voorkomen.

De directuer-generaal van het mijnwezen wees erop dat de mijn genoeg werkwilligen had gevonden om de elektriciteitscentrale in werking te stellen voor toeleveringsbedrijven. Volgens de regels van de opeising dienden deze werkwilligen ingezet te worden voor de nodige energielevering in de mijn, zodat op die manier de opgeëiste arbeiders vervangen konden worden. Vrancken was het niet eens met de minister en schreef dat duidelijk in zijn brief aan mijndirectie: ‘Persoonlijk deel ik het advies van Menheer de Minister niet, en denk ik dat het stakingsrecht beperkingen heeft in naam van het algemeen belang (…).’ Maar hij kon niet anders dan de boodschap van minister overbrengen.

Hij gaf de mijndirectie dan de raad om het leger in te schakelen voor de externe elektriciteitsleveringen. Vranckens gouden raad werd onmiddellijk opgevolgd en de mijn van Beringen kreeg twaalf soldaten ter beschikking om het legerkamp van Berverlo en de chemische fabrieken van Balen en Overpelt (Vieille Montagne) van stroom te voorzien. De mijndirectie schreef: ‘Dat is een complete nederlaag voor de vakbond die gehoopt had dat het stilleggen van de fabrieken die door ons bevoorraad werden, ons in de problemen zou brengen en de publieke opinie tegen ons zou opzetten.’ Directeur Lecomte was erg dankbaar voor ‘zijn hoffelijke houding’ en geleverde diensten. ©  

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...