Vloeibare en gasvormige grondstoffen, zoals aardolie en gas, geraken bij oppompen onherroepelijk uitgeput: ze zijn niet hernieuwbaar. De grondwatervoorraad wordt daarentegen natuurlijk hervoed, daarvoor zorgt de hydrologische kringloop. Bij goed grondwaterbeheer wordt het gewonnen grondwater opnieuw aangevuld, zeker in ons gematigd klimaat.
Alhoewel men het de gewoonste zaak vindt dat er water in de ondergrond voorkomt, toch is het een kostbare natuurlijke rijkdom: water van drinkbare kwaliteit, met uitstekende eigenschappen, bijna overal zomaar aan de grond kunnen onttrekken en het, na relatief geringe behandeling of zuivering aan de gebruikers ter beschikking kunnen stellen, is een onvoorstelbare rijkdom voor wie er niet over beschikt. Wie er rijkelijk kan van genieten, beseft echter onvoldoende de waarde en gaat er soms weinig verantwoord mee om.
1 Grondwater
De aanwezigheid van water in de ondergrond is overduidelijk: in heuvelige streken vormen bronnen het begin van beekjes en in vlakke gebieden voeren de beken nog water af, zelfs gedurende een lange droogte. In nog andere streken vloeit of spuit het water uit de boorputten.
Als men in een vlak gebied, bv. het Meetjesland, een put graaft dan wordt op geringe diepte de grond plots erg vochtig. Iets dieper sijpelt het water uit de grond en loopt de bodem van de put onder: men heeft het grondwater bereikt en het oppervlak van de plas komt overeen met de grondwaterspiegel. Onder dit niveau zijn alle poriën of holten tussen de grondkorrels met water gevuld, vandaar de naam verzadigde zone van de watervoerende laag. De stand van de grondwaterspiegel varieert met de seizoenen: hoger in de winter door de grotere neerslag en de geringe verdamping en lager in de zomer voornamelijk door de sterke verdamping. Het verschil tussen winteren zomergrondwaterstand bedraagt meestal enkele decimeter, doch de schommeling kan naargelang de specifieke hydrogeologische situatie variëren van enkele cm tot meer dan een meter.
Boven de grondwaterspiegel is de grond niet verzadigd met water en bevindt er zich naast water ook lucht in de poriën. Het water in de onverzadigde zone mag strikt genomen geen grondwater genoemd worden. Men maakt het onderscheid tussen capillair water en hangwater. Vanaf de grondwaterspiegel stijgt water op door een opzuigende werking, capillariteit genaamd. De hoogte van de capillaire opstijging is afhankelijk van de fijnheid van de poriën tussen de korrels of van de spleetjes in vaste niet poreuze gesteenten. Voor zand bedraagt de zuigkracht enkele decimeter, voor fijne leem meer dan een meter. Hangwater is geïnfiltreerd neerslagwater dat is blijven hangen in de fijnste poriën of kleven aan colloïdale deeltjes of dat de grondwaterspiegel nog niet heeft bereikt. Zuivere zandgrond houdt weinig hangwater vast, doch door humus en leemgehalte verhoogt de hoeveelheid hangwater aanzienlijk. De plantengroei is bijna volledig afhankelijk van het hangwater, tenzij de capillaire zone reikt tot in de wortelzone. Met bodemwater of bodemvocht wordt het water in de bodem (in de bodemkundige zin van het woord) bedoeld: het kan om hang- en capillair water gaan, uitzonderlijk zelfs om water in de verzadigd zone.
2 De hydrologische waterbalans in Vlaanderen
De veelvuldig gepubliceerde hydrologische kring loop toont schematisch hoe deze cyclus begint met de verdamping, hoofdzakelijk boven de oceanen. Dit verdampt water valt als neerslag op de continenten neer.
Een groot deel van de neerslag verdampt opnieuw, zowel rechtstreeks (evaporatie) als via de planten (transpiratie).
Een ander deel stroomt af naar zee, zowel via het oppervlak (= oppervlaktewater) als via de ondergrond (= grondwater).
Deze kringloop wordt vaak voorgesteld in de vorm van een balans. Over land geldt P = E + R + S wanneer er gemiddelde cijfers genomen worden over vele jaren, zodat bergingstermen er niet in voorkomen. Daarin is op land P = neerslag, E = evapotranspiratie, R = runoff of afstroming aan het landoppervlak en S = ondergrondse afstroming.
Met een gemiddelde neerslag te Ukkel van 780 mm/ jaar (periode 18331979), die beschouwd wordt als representatief voor de gemiddelde neerslag voor België, bedraagt de totale hoeveelheid neerslag (P) in België bijna 24 miljard m3 en in Vlaanderen 10,5 miljard m3 per jaar.
Het deel dat oppervlakkig afstroomt (R) zou kunnen berekend worden door het verschil te maken tussen het oppervlaktewater dat Vlaanderen verlaat en het oppervlaktewater dat Vlaanderen binnenstroomt, waarbij het debiet van de bronnen bij het totaal van de runoff is geteld. Vermits de grenzen van Vlaanderen drie verschillende stroombekkens doorsnijden en talloze waterlopen kruisen, ontbreken de meetgegevens om de term R te kunnen bepalen. Dit gedeelte (R) vergroot naarmate de verharde oppervlakten (daken, wegen, parkings, enz..) door de verstedelijking toenemen en naarmate er meer grondwater wordt opgepompt. Het neerslagwater op de verharde oppervlakken wordt immers onmiddellijk langs het rioolstelsel afgevoerd naar het oppervlaktewater en het opgepompte grondwater komt na gebruik grotendeels in het oppervlaktewater terecht. Deze hoeveelheid compenseert het verminderde debiet van de bronnen. Door de pompingen daalt de grondwaterspiegel en vermindert het debiet van de bronnen die in sommige gevallen zelfs opdrogen. Bronnen kunnen in zekere zin als de overloop van de freatische watervoerende lagen worden beschouwd.
Voor de totale evapotranspiratie (E) in Ukkel wordt een benaderende waarde tot 70% van de neerslag aangenomen, m.a.w. 546 mm/jaar. Voor Vlaanderen zou dit gemiddeld 7,4 miljard m3/jaar betekenen.
Het deel (S) stroomt ondergronds af en is evenmin nauwkeurig te bepalen. Deze hoeveelheid is het gedeelte van de neerslag dat niet afstroomt en niet verdampt, m.a.w. dat in de grond infiltreert. Van dit infiltratiewater wordt een deel (T) door de planten getranspireerd en zit in de term E vervat en een deel (G) sijpelt door naar de grondwaterspiegel en vult het grondwater aan. Deze hoeveelheid G compenseert de grondwaterverliezen. Deze verliezen bestaan uit de brondebieten die het oppervlaktewater aanvullen, de ondergrondse afstroming (die uiteindelijk in zee terecht komt) en de opgepompte hoeveelheden grondwater.
De exacte hoeveelheden opgepompt grondwater zijn evenmin bekend. Bijna 200 miljoen m3 grondwater per jaar dient voor de openbare drinkwatervoorziening in het Vlaams Gewest. De onttrekkingen van de industrie, landen tuin bouw en particulieren kunnen enkel geschat worden: 400 tot 600 miljoen m3/jaar. De totale jaarlijkse productie aan grondwater uit de Vlaamse ondergrond schommelt tussen 600 en 800 miljoen/jaar. De vraag is of die hoeveelheid te veel is?
Achthonderd miljoen komt overeen met een nuttige neerslag van bijna 60 cm, terwijl als nuttige neerslag cijfers gehanteerd worden van 150 tot 230 mm/jaar. Globaal gezien zou er dus geen probleem kunnen zijn. Wanneer evenwel rekening wordt gehouden met de verharde oppervlakte en met de vrij uitgestrekte gebieden in Vlaanderen met een slecht doorlatende kleiondergrond zonder freatische watervoerende laag, dan komt het onttrokken gedeelte van de nuttige neerslag veel hoger te liggen. Alleen het opstellen van waterbalansen voor hydrografische bekkens en subbekkens kan de onzekerheid gebonden aan deze algemene ramingen wegnemen. Wanneer men evenwel een balans wil gaan becijferen, dient er niet alleen een gebied begrensd te worden dat toelaat de waarde van de termen van de balans te meten en te berekenen, doch ook een balansperiode vastgelegd te worden.
Daarbij dient rekening te worden gehouden met de veranderingen in berging opgetreden tijdens de balansperiode: de berging wordt weergegeven door de grondwaterstanden, het peil in rivieren en vijvers en het bodemvocht in de onverzadigde zone. Het opstellen van een balans wordt dan al heel wat ingewikkelder en voor het bepalen van al die termen zijn vele en lange waarnemingsreeksen nodig. Wanneer het aantal waarnemingen in ruimte en in tijd voldoende groot is, kunnen modelstudies zinvol worden uitgevoerd.
3 Hydrogeologische kenmerken
De stroming van grondwater is afhankelijk van de kenmerken van het geologisch milieu waarin het water zich bevindt en beweegt. In de hydrogeologie hanteert men twee belangrijke kenmerken: porositeit en permeabiliteit.
Porositeit is het gehalte aan holle ruimte t.o.v. het totale volume van het gesteente. Porositeit varieert sterk van bijna 50% voor zuiver grof zand tot minder dan 1%, en zelfs 0,1% voor vaste gesteenten.
Indien alle korrels van dezelfde grootte zijn is de verhouding der volumes van korrels en poriën constant, want onafhankelijk van de korreldiameter. Gelijke volumes met voetballen, biljartballen of knikkers zullen inderdaad bij een zelfde stapeling hetzelfde poriëngehalte hebben. Zuiver grind, zand of silt hebben een zelfde porositeit van 3040%. De realiteit is echter anders: knikkers kunnen de ruimten opvullen tussen de voetballen. Bij gemengde korrelgroottes neemt het poriëngehalte snel af. Het poriëngehalte neemt ook af wanneer de korrels worden samengeperst door de druk van de bovenliggende lagen of wanneer de poriën opgevuld geraken door cementatie. Anderzijds kan in de ondergrond een secundaire porositeit ontstaan door verbrokkeling of oplossing.
Doorlatendheid (ook permeabiliteit genoemd) is het vermogen van de grond om vloeistof (of gas) door te laten. De doorlatendheidscoëfficiënt K is de maat voor dit vermogen. Die coëfficiënt is gelijk aan het volume water dat per tijdseenheid door een eenheid van oppervlakte stroomt, t.t.z. m3 per m2 en per dag of anders uitgedrukt m/dag (of cm/sec). Dit laatste komt overeen met een snelheid. Het is duidelijk dat deze grootheid afhangt van de grootte en de vorm van de poriën. Grove poriën van grind laten hoge snelheden toe, bij fijne poriën in klei wordt de snelheid zo klein dat het gesteente bijna ondoorlatend is.
4 Watervoerende lagen
4.A Kwaliteit van de watervoerende lagen
4.B Kwaliteit van het grondwater
Water is een uitstekend oplosmiddel en zijn kwaliteit zal bepaald worden door de samenstelling van de gesteenten waardoor het beweegt. Omdat deze bewegingen heel traag zijn bedraagt de verblijftijd van het water in het gesteente soms duizenden jaren, waardoor zelfs uiterst trage reacties nog kunnen optreden.
Een schematische voorstelling van de watervoerende lagen in Vlaanderen is weergegeven in een westoost doorsnede (Afb. 8.1) van Wervik naar Maaseik. De kleuren geven een indicatie van de kwaliteit van het aanwezige grondwater. De indeling in neutraal, ijzer, kalkrijk en verzilt (zoutig) water is zeer rudimentair: het als “neutraal” ingekleurde water betekent niet automatisch dat dit grondwater als drinkwater bruikbaar is en dat het kalkrijke water ondrinkbaar is. Evenmin is de capaciteit van de voorgestelde watervoerende lagen afgebeeld.
4 C Het voorkomen van watervoerende lagen in Vlaanderen.
Om die watervoerende lagen te kennen, is kennis nodig van de volledige opbouw van de ondergrond. De ondergrond bestaat slechts heel zelden over een grote dikte uit één soort gesteente. Het grootste deel van de ondergrond in Vlaanderen is opgebouwd uit nietgeplooide sedimentaire gesteenten met een wisselende samenstelling. Hydrogeologisch bekeken bestaat de ondergrond uit een afwisseling van doorlatende en ondoorlatende (half tot zeer slecht doorlatend) lagen. De doorlatende lagen zijn meestal zanden en zachte kalkstenen, de weinig doorlatende lagen zijn kleien en zandhoudende kleien. Deze subhorizontale gesteentelagen rusten op een vast gesteente: zandstenen, kwartsieten, schiefers en fylladen en lokaal stollingsgesteenten en voor een klein gebied ook kalksteen.
Dit oude gesteente wordt de sokkel of het Massief van Brabant genoemd. Deze gesteenten zijn gespleten doch het aantal spleten is ongelijk verdeeld: bepaalde tektonisch verstoorde gedeelten zijn sterker gespleten. Deze sokkel is weliswaar watervoerend, doch de hydraulische eigenschappen zijn zeer sterk wisselend en vrijwel niet te voorspellen. geeft deze opbouw schematisch weer.
5 Soorten watervoerende lagen
De eenvoudigste watervoerende laag is die welke onderaan begrensd is door een ondoorlatende laag en bovenaan tot aan het oppervlak reikt. De nuttige neerslag percoleert tot aan de grondwaterspiegel en vult de verzadigde zone aan. Wanneer de nuttige neerslag groter is dan de hoeveelheid grondwater die de verzadigde zone verlaat (natuurlijk via bronnen of kunstmatig door onttrekkingen) gaat de grondwaterspiegel stijgen. Deze stijging vindt plaats onder normale atmosfe rische druk. Een dergelijke watervoerende laag wordt een freatische watervoerende laag genoemd (‘unconfined’ in het Engels): het grondwater staat via de open poriën verticaal in direct contact met de atmosfeer. Soms wordt de term vrije grondwaterspiegel gebruikt, hetgeen wijst op het vrij schommelen van de grondwatertafel onder atmosferische druk. De grondwaterstand geeft een fysische hoeveelheid grondwater aan afhankelijk van de porositeit van het watervoerend gesteente.
Wanneer een watervoerend pakket geïsoleerd voorkomt ten gevolge van structurele of stratigrafische kenmerken spreekt men van een hangende watervoerende laag. Onder een hangende watervoerende laag is er nog een onverzadigde zone aanwezig, men spreekt daarom van een schijnspiegel. Een hangende watervoerende laag kan in die mate beperkt zijn dat de verzadigde zone in perioden van geringe neerslag (of van te sterke bepomping) slechts tijdelijk voorkomt.
Een afgesloten watervoerende laag is van de atmosfeer gescheiden door ondoorlatend (of slecht doorlatend) materiaal. Het waterpeil kan niet stijgen tot zijn werkelijke stijghoogte omdat ondoorlatend materiaal het dak van het watervoerend gesteente afsluit. Bij perforatie van de ondoorlatende laag (bv. bij het boren naar de afgesloten watervoerende laag) stijgt het waterpeil hoger dan het dak van de watervoerende laag, m.a.w. het water staat onder druk.
Theoretisch stijgt het waterpeil in een afgesloten watervoerende laag tot het peil van de freatisch zone van dezelfde watervoerende laag, en dit volgens het principe van de communicerende vaten. Men spreekt van de stijghoogte van de watervoerende laag. De stijghoogte weerspiegelt de druk die heerst in het watervoerend pakket op die plaats. Die stijghoogte beantwoordt niet aan een fysische hoeveelheid water, zoals dit het geval is met het grondwaterpeil in een freatisch watervoerend pakket.
Wanneer een afgesloten watervoerende laag aan het oppervlak komt wordt zij ook freatisch of vrij. In die zone wordt de watervoerende laag rechtstreeks gevoed door de neerslag: dit heet het voedingsgebied. Een afgesloten watervoerende laag zal bijgevolg slechts een grote capaciteit hebben voor onttrekkingen, wanneer de voedingszone voldoende groot en doorlatend is om de onttrokken hoeveelheden terug aan te vullen. Menige afgesloten watervoerende laag in Vlaanderen komt in de ondergrond voor in een gebied dat vele malen groter is dan het voedingsgebied. De onttrekkingen overtreffen daardoor snel de gemiddelde voeding en er treedt een stelselmatige daling op van de stijghoogte. In concrete gevallen bedraagt die afpomping al meer dan 100 tot 120 m, zodat het spanningskarakter van de watervoerende laag zelfs verloren gaat.
Een semiof halfafgesloten watervoerende laag (‘semiconfined’ in het Engels) komt voor wanneer de afsluitende laag halfdoorlatend is. Deze term kan gebruikt worden voor alle gradaties tussen afgesloten en freatisch, dus voor alle gradaties van halfdoorlatende afsluitende lagen (van doorlatend tot ondoorlatend). Naargelang de stand van de grondwatertafel in boven elkaar liggende watervoerende lagen verschillend is, treedt er door de halfdoorlatende laag stroming op van de ene watervoerende laag naar de andere. Deze stroming kan zowel van onderen naar boven als van boven naar onderen optreden (zie Afb. 8.7). Een bijzondere situatie is het geval waarbij een vrije grondwaterspiegel (het grondwater is niet gespannen of staat niet onder druk) verticaal niet in direct contact staat met de atmosfeer (zie situatie 1 op Afb. 8.4 en 8.5), met andere woorden er komt een afsluitende laag voor, waaronder er nog een onverzadigde zone voorkomt, (de waterspiegel staat immers alleen horizontaal via open poriën in contact met de atmosfeer). Toch dient men hier van een freatische watervoerende laag te spreken.
Een watervoerende laag kan zo sterk afgepompt raken dat het grondwaterpeil tot onder het dak van het watervoerend gesteente is gedaald. De poriën in het gesteente staan artificieel onder atmosferische druk via de talloze geboorde filterputten waarin het waterpeil gedaald is tot onder de bovenkant van de perforaties in het filtrerend gedeelte. De druk in deze lagen is volledig verloren gegaan. Wanneer in dergelijke verloren spanningslagen het contact met de atmosfeer onvoldoende is, kan de watervoerende laag zelfs in onderdruk verkeren en kent men het fenomeen van aspirende putten. Omgekeerd kunnen dergelijke putten bij een stijging van het waterpeil (snellere voeding dan de afpomping) gaan blazen.
Door de wisselende samenstelling van de ondergrond van Vlaanderen kunnen er op basis van de verschillende stratigrafische lagen in de ondergrond en op basis van het regime (freatisch of afgesloten) en eventueel per streek een 33tal verschillende watervoerende lagen worden onderscheiden. Afbeelding 8.8 geeft de verschillende onderscheiden aquifers. Deze lijst is vooral opgesteld op basis van de waterwinningen die uit deze aquifers water onttrekken. De tabel geeft zowel de courante benamingen als de nieuwe lithostratigrafische namen zoals ze op de nieuwe geologische kaart op schaal 1/50.000 worden gebruikt.
6 Het belang van grondwater in de drinkwatervoorziening
Op basis van cijfers verstrekt door de afdeling water van de Administratie voor Milieu en Natuurbehoud (AMINAL) bedroeg de drinkwaterproductie in het Vlaamse Gewest in 1993 916.645 m3/dag of ongeveer 334 miljoen m3/jaar. Daarvan was 173,5 miljoen m3 of 51,8% afkomstig van grondwaterwinningen en 48,2% van oppervlaktewaterwinningen. Het totale drinkwaterverbruik in Vlaanderen bedroeg in 1993 427 miljoen m3: ongeveer 92 miljoen werd uit Wallonië ingevoerd. Rond 1978 bedroeg de grondwaterproductie in Vlaanderen voor drinkwatervoorziening 112 miljoen m3 per jaar bij een totaal drinkwaterverbruik van 307 miljoen m3 per jaar hetgeen een toename betekent van respectievelijk 56 en 39% in de tijdspanne 19781993. Opvallend is dat in die periode de stijging van de grondwaterproductie groter is dan de stijging van het verbruik. Het is onwaarschijnlijk dat in de komende 15 jaar een gelijkaardige stijging nog mogelijk zal zijn. Het aandeel van het oppervlaktewater in de drinkwaterproductie zal bijgevolg moeten stijgen.
Toch blijft het grondwater voor de drinkwatervoorziening van bijzonder groot belang: grote hoeveelheden grondwater zijn voorradig in de ondergrond en die kunnen aangesproken worden in perioden met weinig neerslag om de gevoelige daling van het beschikbare oppervlaktewater op te vangen.
De voorwaarde is evenwel dat de daling van deze voorraden onder controle wordt gehouden en dat gedurende de nattere perioden het deficit opnieuw volledig wordt aangevuld.
Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals antraciet ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.
De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in elektriciteitscentrales . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en fosfor . Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door hoogovens en gieterijen.
Het gas dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof kunstmest en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en locomotieven . Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.
De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en pek te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en eierkolen worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand.
Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig
Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.
Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.
In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer... © E.C.
Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse steenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.
Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.
Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.
Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.
Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.
In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.
Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.
De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.
Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.
Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.
Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.
Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©
Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©
Arrondissement Maaseik: provincie Limburg
Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen
7827 ha; 30.000 inwoners
Helchteren 3530
6.640 inwoners
1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik
Helchterenaar; Helchterens
2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen
woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark
regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel
GESCHIEDENIS
De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen.
Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.
Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven.
In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen.
BEZIENSWAARIGHEDEN
De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.
Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.
Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument.
Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool. Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.
Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.
Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.
Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook
enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat.
EVENEMENTENKALENDER
Pinksteren: kermis
voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”
voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening
zondag na 8 september: kermis
GASTRONOMIE
Ter Dolen bier
Houthalen 3530
23.360 inwoners
1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland
Houthalenaar; Houthalens
4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren
regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel
woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum
GESCHIEDENS
Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.
Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.
BEZIENSWAARDIGHEDEN
Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.
De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.
De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.
De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.
In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?
Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.
In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog.
Op een kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.
De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd.
Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg.
Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten.
Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour.
Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit !
Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij.
Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout gebouwd door een sociale woningmaatschappij. Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...
In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt.
Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef, 460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven.
De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857 27 ha heidegrond erfde.
Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.
Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie.
Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven.
De Sint-Catherinakapel in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).
Ook de schans van Lillo is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid.
EVENEMENTENKALENDER
tweede weekend van maart: occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans
eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum
Pinksteren: kermis Houthalen-Oost
voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)
twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen
tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting
rond 11 juli: Internationaal Lachfestival
eerste zondag van september: Kelchteren kermis
laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum
derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef)
GASTRONOMIE
Heeborrel en grappie (jenever) © E.C.
Lees meer...