Ophaalkabel luchttrekkende schacht

Ophaalkabel
 

De ophaalkabel zijn op 2 verschillende wijzen gefabriceerd, men maakt ze plat of rond, in aloä of uit staaldraad.

A. PLATTE KABELS.   De platte kabels in aloë (een soort van hennep) of uit staaldraad zijn uit verschillende ronde koorden samengesteld, die aan twee samen genaaid een tros vormen. Elk tros bestaat uit 2 kabels met tegenovergestelde wikkeling ten einde de ontrolling onder de invloed van de last tegen te werkte. De platte kabel bestaat uit 8 tot 10 (steeds paar) en zelfs meer trossen. Het aantal en de doormeter der bijgevolg de sectie van de kabel zijn vastgesteld door de diepte van de schacht en de op te voeren last. Vroeger waren de kabels bijna uitsluitend in aloë, ze hadden het voordeel van een gemakkelijk toezicht; de kabel verlengt fel alvorens te breken; men vreesde metalen kabels te gebruiken daar deze niet buigbaar genoeg schenen. Heden, dank zij de aangebrachte verbetering in de staalfabricatie worden de metalen kabels meer en meer voor de ophaaldienst aangewend; ze vragen nochtans meer onderhoud voor de ophaaldienst aangewend; ze vragen nochtans meer onderhoud dan aloë, zij kunnen uitroesten zonder dat men het van buiten ziet, daarom moeten ze zorgvuldig ingevet worden.

B. RONDE KABELS.   De ronde kabels zijn bijna altijd in metaal met een hennepziel. Rond de hennepziel draait men door wringring in schroefdraadvorm en aantal dunne stalen draden om een streng te vormen. Verschillende stengen samen gevochten vormen een kabel. Het aantal strengen hangt dus af van de sectie van de kabel en deze van de te dragen last Naar de manier waarop de draden van de afzonderlijke stengen gevlochten zijn, spreekt men van langslag - of kruisslag kabels. Bij langslag kabels zijn de draden in stengen op dezelfde wijze gevlochten als de strengen in de dezelfde wijze gevlochten als de stengen in de kabel. Bij kruisslag is dit niet het geval; deze kabel heeft geen neiging. De platte metalen ophaalkabels hebben een afnemende doorsnede van boven naar onder, dit omdat ze hun eigen last moeten dragen en dat deze last vermeerdert met de lengte, beschouwd beneden een bepaalde sectie. De ronde kabel hebben overal dezelfde doorsnede die dus voldoende moet zijn om de kabel zelf de kooi en de belasting te dragen. Voorbeeld van de stalen ophaalkabel << Vertongen >> lengte 1050m   Samenstelling. - Kabelkern : 6 strengen van 7 draden van 1,6 mm doormeter en 1 streng van 7 draden van 2 mm doorsneden. 1e kring: 6 stengen van 9 draden van 2,95 mm + 9 draden van 1,72 mm en 1 draad van 3.55 mm. 2e kring: 12 stengen van dezelfde samenstelling als steng van de 1e kring. - breukbelasting: 282.000 kg - weerstand: 200 kg/mm2 - maximum dienstbelasting: 34.100 kg - buitendoormeter van kabel = 6,4 cm nuttige sectie - herleidingcoëfficiënt = = 0,54 bruto sectie (cirkel)

C. ONDERKABELS.   Indien de schacht en zekere diepte bereikt, wordt het gewicht van de kabel aanzienlijk en kan gelijk worden aan het gewicht van de kooi en de belasting. Bijgevolg neemt de spanning in de kabel toe naarmate de kooi daalt en bijgevolg ook de tractie op de machine. Ten einde zoveel mogelijk dezelfde kracht op de machine uit te oefenen, hangt men aan de boden der 2 kooien de uiteinden van een kabel ongeveer hetzelfde gewicht per lopende meter als de ophaalkabel. Deze kabel is iets dan de diepte van de schacht, en is gewoonlijk een platstalen kabel. Het gewicht der gebruikelijke kabels bedraagt 15 à 17 kg per lopende meter.  

D. VERBINDING TUSSEN KABEL EN KOOI.

1. Voor platte kabel: (onderkabel) . - De kabel is op zichzelf omgeplooid over een bepaalde lengte en wordt met ijzeren platen verbonden door klinkbouten. Binnen de plooi is een sterke plaat die aan de kooi vast gehangen wordt.

2. Voor ronde kabels. << Demag >> draaglus. - De kabel wordt hier opzicht op zichzelf omgeplooid rond een peervormige ijzeren gegroefde wang W en vastgedrukt door klem a, de kooikoppelschalmen b en de drukbouten C. Daar de kabel een onveranderlijke lengte moet behouden, moet men een uitgerekte kabel kunnen verkorten. De verbinding van de kooi met de kabel is regelbaar door een schroef (Koningstang). Is de kabelverlenging groter dan de lengte van de schroef dan moet een nieuwe lus gemaakt worden.

E. TOEZICHT DER KABELS.  

1) Elke kabel moet eerst aan een trekproef onderworpen alvorens gebruikt te worden. De spanning onder maximum belasting mag 1/6 der breukspanning niet overtreffen voor een aloëkabel en 1/8 breukspanning voor metalen kabels.

2) De verbinding der kabels, kettingen, valschermen, alsook de kabels zelf moeten regelmatig nagezien worden. Het kabelonderzoek wordt gedaan gedurende een vertraagde gang der machine, door agenten van de mijn.

3) Buiten deze onderzoeken moeten de kabels, dienende voor het personenvervoer, minstens alle 2 weken onderzocht worden door speciale agenten der mijndirectie en erkende door het Reikmijnwezen.  

4) De draaglus moet na zekere tijd, indien het mogelijk is, afgesneden en hermaakt worden.

5) Indien er geen proeven gedaan worden, mogen de aloëkabels slechts gedurende 2 jaar en de metalen kabels gedurende 18 maanden voor het personenverkeer in dienst blijven. Na een ernstig onderzoek en proef op kabeldraden kan bij het mijnkorps een aanvraag tot dienstverlenging ingediend worden.

6) In iedere kolenmijn dient er een kabelregister gehouden, waarin aangetekend worden:   a) datum en aard der herstellingen, verplaatsingen enz. der kabels. b) datum en uitslagen der proeven gedurende de werkelijke dienst van de kabel. c) datum en aard der ongevallen. d) uitslagen der gedane onderzoekingen, hetzij door de mijn of door staatsbeambten. c) het rendement of opgehaalde last per kabel.

3. SCHACHTPOEL.   In de schachtpoel moet onder het niveau van de laagste laadvloer een stevige steiger of stootvloer aangelegd worden op zulke wijze, dat de neerdalende kooi er op komt rusten zoals de stijgende kooi een bepaald punt op behoorlijke afstand van de kabelschijf overschrijdt. De steiger moet ook vooral gegaan zijn door samenlopende geleidingen ten einde te verhinderen dat de kooi met een te felle schok op de vloer neerkomt. Onder de stootvloer die uit een kabelvloer aangelegd worden waarrond de onderkabel een vrij hangende lus vormt, daarbij moeten er maatregelen genomen worden om te verhinderen dat deze kabel in het water van de schachtpoel duikt. In de schacht poel moeten ladders aanwezig zijn waarlangs zich ook de zuigbuizen van de pompen die het water ondergrond naar watergalerij of rechtstreeks naar de bovengrond stuwen.

4. ONGEVALLEN TIJDENS DE OPHALING MIDDELEN OM ZE TE BESTRIJDEN.   De voornaamste ongevallen die zich tijdens de ophaling kunnen voordoen zijn: het breken van de kabel, en het in de schijven lopen van de kooien. Deze ongevallen kunnen erge gevolgen hebben, niet alleen voor wat de verloren mensenlevens betreft maar ook ten materiële schade, die dikwijls het stopzetten gedurende meerdere dagen voor gevolg heeft. Men kan die ongevallen voorkomen door een strenge toezicht, een degelijk onderhoud van het schachtmateriaal, door een streng toezicht, een degelijk onderhoud van het schachtmateriaal, door de keuze van onberispelijke ophaalmachinisten, zeker en krachtige remmen en voldoende seintoestellen. Bij deze voorzorgen voegt men nog schijfbeveiliging en een vangscherm. De schijfbeschrijving dient om het de schijven lopen van de kooi te vermijden; het vangscherm heeft voor doel de vallende kooi in de schacht op te houden na een kabelbreuk.  

1. De schijfbeveiliging.   - Er bestaan verschillende soorten:

1) De ruimte tussen de geleiders wordt boven de losvloer versmald, door sterke houten de losvloer versmald, door sterke houten geleidingen (samenlopende geleidingen) om alzo de kooi, die sterke houten geleidingen (samenlopen geleidingen) om alzo de kooi, die te hoog zou stijgen, tussen de leibomen vast te drukken en bijgevolg tot stilstand te brengen. Deze inrichting wordt door veiligheidklemmen voltooid. die juist onder de samenlopende geleidingen staan. De veiligheidsklemmen gaan open bij het gebeurlijk voorbijkomen der kooi en eigen gewicht bij het neervallen der kooi in geval de kabel breekt bij het plotseling bij stoppen. Dit systeem geeft geen voldoende veiligheid.

2) Schijfbeveiliging door lossen der kooi. De kooi die te hoog stijgt, wordt van de kabel automatisch losgemaakt voor zij de kabelschijf raakt en valt terug op veiligheidsklemmen zoals in de vorige geval. Soms ook wordt de kabel overgesneden. Dit systeem laat ook te wensen over en is niet altijd toepasselijk.   3) Het beste middel is de veiligheidsrem op de ophaalmachine zelf. Er bestaan meerdere soorten, te lang om te bespreken, maar de beginselen zijn dezelfde. Indien de machinist door verstrooidheid zijn remmen niet tijdig sluit, werkt onmiddellijk een automatische hefboom die de noodrem sluit en tezelfdertijd de stoom of de elektrische stroom afsluit.

2. Het vangscherm. Een vangscherm bestaat ofwel uit haken die in de geleidingen dringen, ofwel uit organen die de kooi vastklemmen tegen de geleidingen op het ogenblik zelf dat de kabel breekt. Te dien einde zijn de haken of remmen met sterke veren verbonden die op hun beurt met de kooikettingen in verbinding staan. Is de kabel gespannen, zo zijn de veren het ook en de haken of remmen dus open, doch zo de kabel breekt, lossen de veren, en de haken of remmen werken plotseling op de geleidingen om de kooi vast te klemmen. Thans geeft men de voorkeur aan remmende vangtuigen, wier remvermogen 40 m per seconde niet te boven gaat (50 m per seconde is een vertraging die het menselijk lichaam niet zonder groot gevaar verdragen kan). Wat er ook van wezen, de vangschermen (in België niet verplichtend) werken meestal op onzekere wijze. De beste veiligheid is tenslotte een goede kabel die tijdig nagezien en zorgvuldig onderhouden wordt.  

5. VEILHEIDSMAATREGELEN.   Het reglement beoogt: de seindienst, de toegangswegen en het onderhoud der schachten.

A. DE SEINDIENST.   Elke ophaalschachten moet van seintoestellen voorzien zijn, de verschillende laadplaatsen onderling en het bovengrond in verbinding brengen. Deze toestellen moeten zo ingericht zijn, dat hun werking niet de minst twijfel toelaat. De signalen mogen slechts ontvangen en overgegeven worden door speciale bedienden, de betekenis der seinen staat op het apparaat aangeduid. Het reglement, de betekenis staat op het apparaat zelf aangeduid. Het reglement eist de wederkerigheid der seinen, dit wordt door de elektrische seinen ingericht bereikt. De seinen worden door enkele duidelijke belslagen en niet door ratelschellen gegeven; daarbij worden deze aangeven door lichtseinen verdubbeld.  

Voorbeeld van een elektrische seinrichting.   Drie borden: Een nabij de ondergrondse laadplaats; een nabij de losvloer en een bij de machinist in de machinekamer; dit laatste bord bevat nog licht maar geen contactwijzer. De lampen hebben 2 aan de 2 verschillende kleuren. 1 slag met de bel gedurende vaart: halt! 1 slag met de bel bij stilstand: vooruit!

a) Boven- en ondergrond stellen zich akkoord om lichten met dezelfde kleur te ontsteken door middel van een contactwijzer; wit: ophaling; rood: volk; groen: langzaam dalen; paars: langzaam stijgen.

b) Als de ondergrond belt (door op de belknop te drukken). gaat het licht aan in de machinekamer.  

c) De bovengrond herhaalt hetzelfde sein.  

d) De machinist zet in de gang (of stop) en het licht blijft branden gedurende de vaart.

e) De machinist stop als de bovengrond halt belt, het licht gaat uit telkenmale de machine stopt. De machine ziet het sein van de ondergrond en hoort het herhalen door de bovengrond niet bellen als de ondergrond niet eest gebeld heeft (de seingever van de losvloer hoort de bel van de ondergrond).

f) De ratelbel wordt bij uitzondering gebruikt als de seingever de bijzondere aandacht van zijn makker of van de machinist wil trekken; hij zet daarom de contactwijzer in een tussenstand. Nochtans moet er altijd in de schacht een belkabel hangen die men van uit de kooi kan bereiken en die in geval van defect of tijdens de herstellingswerken in de schacht gebruikt wordt. In Amerika zijn er met succes proefnemingen gedaan met radiotoestellen die gesprekken tussen onder- en bovengrond mogelijk maken.  

2) De ophaalmachine is van een kooistand wijzer voorzien waarop de machinist de loop der kooien volgt. Twee automatische schellen melden de aankomst der kooi aan, een bellen duidt de machinist het ogenblik aan waarop hij moet vertragen - een eerste belslag als de kooi op 30 m van de losvloer is, een tweede als ze op 20 m is. Terzelfder tijd vertracht de machine automatisch en valt zelf stil eer de kooi de losvloer bereikt, indien de machinist geen stroom bijgeeft. Bij de aankomst, bij het vertrek, nabij laadplaatsen en soms bij het kruizen der kooien dient er de vertraagd te worden. Sommige machines hebben snelheidsregulatoren die er snelheid der kooien automatisch op deze punten regelen. Op de ophaalkabel staan merktekens, die tegenover de merkstreep van de schijf of trommel moeten komen, zoals is de machinist zeker dat de kooivloeren op hetzelfde niveau van de laadplaats of losvloer hangen om de manoeuvres uit te voeren.

3) Gedurende het vervoer van de personeel, moet er een hulpmachinist aanwezig zijn om de machinist desnoods te vervangen of ter hulp te komen. Het is ten strengste verboden, machinisten of helper gedurende hun dienst te verstrooien. De verplichting van een hulpmachinist is niet toepasselijk:

a) voor ophaalinrichtingen met automatische toestellen die het in de snelheid der kooi bij de aankomst op 1 m/sec brengen, en zo werken, dat het in de schijven treken onmogelijk is.

b) Op kaapstaanders en langzaam werkende machines, op voorwaarde dat de snelheid minder dan 1,50 m/sec is.

c) Voor de toezicht-en hersteldienst der schachten.

d) In geval van afzonderlijke reizen buiten het gewoon personenvervoer.

4) Het is verboden met de bovengrondse kooi te manoeuvreren, zodanig dat de onderste beweegt gedurende het in- of uitgaan der werklieden.       © E.C.  

Zolder-ophaalkabel_luchtverkeer

lucht_intrek /lucht_in_trek_2

 

 

 

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...