Springstof

Een springstof is een scheikundig product dat onder de invloed van een schok of een ontsteking plotseling door verbranding van de vast toestand tot de gastoestand overgaat en bijgevolg een grote volumevermeerdering teweegbrengt. Het is de geweldige drukking dezer voortgebrachte gassen in de kleine ruimte van het mijngat, die het breken der rots voor gevolg heeft.  

A. RANGSCHIKKING

Volgens de voortgebrachte drukking rangschikt men ze in zwakke en sterke springstoffen. Volgens de ontploffingssnelheid in traag en ogenblikkelijk werkende springstoffen. Wij zullen enkele deze rangschikking in aanmerking nemen.
met een trage springstof wordt de maximum drukking geleidelijk bereikt, maar deze drukking duurt na de scheuring der rots voort: zij vermorzelt de rots niet. Met een ogenblikkelijk werkende springstof wordt de maximum drukking onmiddellijk bereikt, doch deze drukking vermindert zodra de rots wijkt; zij verbrijzelt de rots en heeft krachtiger uitwerking den trage springstoffen.

1. Trage springstoffen. - Het type deze soort is het buskruit: het is een mengsel van 75 % salpeter, 12,5 % zwavel en 12.5 % houtskool. Het zwart buskruit werkt betrekkelijk traag, maar geeft grote blokken, het heeft ook een lange vlam die het mijngas en kolenstof doet ontbranden.
Het ontvlamt op 270° en zijn ontploffing ontwikkelt een temperatuur van 3000°.
Het moet met zorg behandeld worden, ver van alle vuur, en de aanraking met metalen werktuigen dient vermeden te worden.

2. Ogenblikkelijk werkende springstoffen. - Er zijn twee soorten:
1) Dynamiet. 2) Veiligheidsspringstoffen.

a) Dynamiet (uitgevonden door de Zweedse geleerde << Nobel >>) is een mengsel van een olieachtige vloeistof, nitroglycerine, met een werkloze opslorpende stof, die aan de ontploffing geen deel neemt en enkel dient om het vervoer ven de zeer gevoelige nitroglycerine mogelijk te maken. Als opslorpende stof gebruikt men: meel, zand, enz. Dynamiet is een plastische, kneedbare stof, bereid in patronen van 100 gram en gehuld in een waterdicht perkamentpapier. Dynamiet geeft hevige ontploffingen, hetzij door een stok, hetzij door ontsteking met lont of met elektrische stroom. De kracht der ontploffing is aanzienlijk (5 tot 7 maal die van het busruit).
Dynamiet werkt ook onder water en iets slechts en kleine opstopping; door aanraking met een vlam, begint het te branden en ontploft na een zekere tijd (op 80°). De ontploffing ontwikkelt een temperatuur van 3200°. Voorzorgen te nemen bij het gebruikt van Dynamiet.
1) Daar het zeer gevoelig is aan schokken moet dynamiet voorzichtig behandeld worden gedurende het vervoer; gedurende het schieten moeten de overblijvende patronen zover mogelijk van het front verwijderd worden.
2) Dynamiet bevriest op 8° en wordt een harde en massa die gevaarlijk te behandelen is, wegens zijn gevoeligheid voor schokken; bevroren dynamietpatronen mogen in geen geval gebruikt worden met uiterste voorzorgen dadelijk terug naar de bovengrond gebracht worden.
3) Dynamiet bederft op 40°, de nitroglycerine scheidt zich van de overige bestanddelen af en vertoont alsdan kleine olieachtige vlekken op de patroon. men zegt dat het dynamiet zweet. Zwetend dynamiet mag ook niet gebezigd worden .
4) Dynamiet is een vergift, het is dus af te raden de vingers aan de lippen te brengen na het gebruik dezer springstoffen. schrammen en open wonden moeten tegen elke aanraking beschut worden om bloedvergiftiging te voorkomen.
5) Het dynamiet geeft bij de explosie een overvloed van stikstof af, waaruit verstikking kan volgen; men moet daarom over een voldoende sterke luchtstroom beschikken om de ontploffingsgassen onmiddellijk te verdrijven.

Brisante springstoffen bevat een zeker procent niet-ontvlambare bestanddelen, zij zijn minder gevaarlijk in hun gebruik en behandeling; de overige gevaren t.o.v. mijngas en kolenstof blijven echter bestaan. De patronen dragen de vermelding << moeilijk ontvlambare springstoffen >>
b) Veiligheidsspringstoffen of S.G.P. springstoffen. - De ontvlammingstemperatuur van een mengsel van lucht en mijngas is 650° C; daarenboven moet deze temperatuur een zekere tijd aanhouden (10 sec) opdat de ontvlamming geschiede. Deze tijd is des te korter naarmate de temperatuur hoger is (1 sec op 1000°). C). Daar buskruit bij de ontploffing lange vlammen ontwikkelt, die in het centrum van een temperatuur kunnen hebben van 3000°, is het gevaarlijker deze stof te gebruiken in plaats van ogenblikkelijk werkende springstoffen indien er mijngas of kolenstof aanwezig is. Men heeft daarom springstoffen gefabriceerd die een grote veiligheid waarborgen tegenover gas- en kolenstofhoudende middens, door de ontploffingstemperatuur te verlagen, wat men bekomt door toegevoegde bestanddelen zoals ammoniak, kaliumnitraat, kaliumsulfaat, enz. men noemt deze springstoffen <<S.G.P. springstoffen>> (Sécurité, Grisou, Poussiéres). Zij zijn minder krachtig dan dynamiet maar moeten nochtans met evenveel zorg behandeld worden. Deze springstoffen dragen steeds op hun omhulsel de vermelding <<S.G.P. springstof>> met de samenstelling er van. S.G.P. betekent niet dat deze springstoffen een volstrekte veiligheid bieden ten overstaan van mijngas en kolenstof, maar alleen dat de gevaren aan het gebruik van gewone springstoffen verbonden, zoveel mogelijk vermeden werden.

Bijzonderheden ter verhoging van de veiligheid. -

1) Grenslading. - Iedere springstof heeft haar grenslading: dit is het gewicht springstof dat niet mag overschreden worden zonder aan de veiligheidsvoorwaarden inbreuk te doen. Deze ladingen werden proefondervindelijk vastgesteld in een kunstmatige galerij in het Nationaal Mijninstituut waar men ontploffingen veroorzaakt in gashoudende en stoffige middens. Voortaan is de grenslading bepaald op 800 gram.
In één mijngas mag men dus nooit een S.G.P. springstoflading aanbrengen wier gewicht 800 gr overschrijdt.
2) Veiligheidshuls.- De uitwendige of buitenopstopping, die bestaat uit onbrandbare stoffen tegen de opening van het geladen mijngat opgehoopt, is sinds 1939 niet meer voorgeschreven, daar de ommantelde patronen algemeen in gebruik zijn. In deze patronen is het ontploffingsmiddel door een cilindervormige mantel van 3 mm dikte omgeven, welke speciale onbrandbare en vuurdovende stof bevat. De veiligheidshuls vormt een soort schutgordijn, dat op het ogenblik der ontploffing de vlammen dooft en terstond de temperatuur van de ontploffing doet afnemen.
De doormeter van deze patronen is 7 mm groter dan die zonder veiligheidshuls.
B. GEBRUIK DER SPRINGSTOFFEN.

1. Voorzorgen die een schietmeester moet in acht nemen. - Als het mijngat op lente geboord is, moet het gereinigd worden door middel van een straal perslucht.
- De patronen één voor één opsteken. Men plaatse er juiste genoeg om de rots te breken, noch te veel, noch te weinig: dit ie een kwestie van ervaring.
- Met de houten laadstok de patronen zacht tegen elkander schuiven.
- In de slagpatronen een opening maken met een houten stokje, daarin de slaghoedje naar de monding van het mijngat gericht.
- Voorzichtig de opstopping aanbrengen.
- Alvorens te schieten, zich zelf en het personeel buiten het bereik der ontploffing terugtrekken.
- De volgende mijn niet laden, vooraleer de dampen der ontploffing verdwenen zijn: zoniet kan men de aanwezigheid van mijngas niet waarnemen.
- Nooit een achtergebleven mijn ontstoppen, maar handelen zoals hoger gezien.

2. Dalende luchtverversing. - In de reglementen op het gebruik van springstoffen is er meermaals spraak van dalende luchtverversing. Door dalende luchtverversing verlaat men een luchtstroom die een front ververst heeft en dan afdaalt. Het is bijna onmogelijk al de gevallen van dalende verversing aan te halen; wij zullen ons tot enkele beperken.
Beschouwen wij een pijler die gedeeltelijk boven de luchtverdieping genomen wordt (dit is in zekere mijnen toegestaan). De lucht klimt langsheen het front omhoog tot op 735 m b.v. , daarna daalt ze af naar de luchtverdieping op 750 m. We hebben in dit geval dalende luchtverversing in de hellende gang op de luchtverdieping. Nemen wij een opbouw in een laag, waar men om de sectie te vergroten in het dak of in de muur schiet, dan heeft men dalende luchtverversing voor een voorwerk in de kolen. Delft men vertrekkende van een opbouw in de kolen een opbraak in de rots dan heeft men dalende luchtverversing zowel in de opbraak als in de ophouw die deze voorafgaat.

3. Rangschikking der mijnen in België. -
a) Volgens het gehalte aan mijngas in gasvrije en gashoudende mijnen. -
De gashoudende mijnen worden in 3 categorieën gerangschikt.
1° Categorie: mijnen met weinig mijngas.
2° Categorie: mijnen met normale uitwasemingen.
3° Categorie: mijnen aan plotselinge mijngasuitbarstingen onderhevig.
De mijnen worden in de een of andere categorie gerangschikt door de Bestendige Deputatie der provincie, op voorstel van de hoofdingenieur-directeur van het arrondissement en volgens advies van de Inspecteur-generaal van het mijnkorps, na nota genomen te hebben der bezwaren vanwege bedrijfsleider.

b) Volgens de aanwezigheid van kolenstof. - De gasvrije mijnen, waar de kolen tussen 15 en 22 % vluchtige bestanddelen bevatten en waar de luchtstroom de stofdeeltjes opzweept, volgen, voor wat de springstoffen opzweept , volgen, voor wat de springstoffen betreft, de voorschriften der mijnen van 1e categorie.
In de mijnen met weinig mijngas van 1e categorie waar het gehalte in vluchtige bestanddelen 22 % overtreft en de wind stofdeeltjes gedurig in beweging houdt, zijn de reglementen der mijnen van 2e categorie toepasselijk.
De klassering van iedere laag ener uitbating wordt door de hoofdingenieur - directeur van het arrondissement opgemaakt. 

VOORNAAMSTE REGLEMENTEN BETREFFENDE: HET GEBRUIKT DER SPRINGSTOFFEN IN BELGIË 

A. SCHIKKING TOEPASSELIJK OP AL DE MIJNEN.

1. Vervoer en bewaring der springstoffen.
Art. 1. - Niemand mag springstoffen in de ondergrond brengen, dan met de toelating van de bedrijfsleider.
Art. 2. - Springstoffen mogen slecht aangewend worden onder de vorm van patronen. Patronen en ontstekers moeten in gesloten kisten of dozen vervoerd en bewaard worden. Voor het vervoer van springstoffen in de ondergrond gebruikt men een lederen tas met slot: voor de ontstekers en metalen bus eveneens van en slot voorzien.
Art. 3. - Bedorven en bevroren springstof mag niet in de ondergrond afdalen.
Art. 4. - Voor iedere werkplaats mag men niet meer springstof meenemen dan men nodig acht.
Art. 5. - Tot op het ogenblik van gebruik, worden de springstoffen en slaghoedjes in gesloten koffer (poederkoffer) bewaard, dat in 2 vakken verdeeld is, één voor de patronen en één voor de slaghoedjes. Deze koffer staat in een daarvoor aangelegde nis, die voor de slaghoedjes. Deze koffer staat in een daarvoor aangelegde nis, die voor geen ander doeleinde mag gebruiken worden.
Art. 6. - Niet gebruikte springstoffen en ontstekers moeten op het einde van de post, terug in het poedermagazijn gebracht worden.

2. Gedbruik.
Art. 7. - De patronen en de opstopping mogen enkel met een houten laadstok in de mijngaten geduwd worden. Voor de opstopping mag men enkel bestanddelen gebruiken, die door de schok geen vonken kunnen teweeg brengen.
Art. 8. - Het is verboden mijngaten of gedeelten er van, die na de ontploffing kunnen bestaan, te verdiepen of te reinigen.
Art. 9. - De schietmeester mag zijn schiettoestel niet verlaten zonder het buiten gebruik te stellen voor derde personen. De schietmeester moet zelf de geleiders aan de ontstekers maken en als laatste de verlaten waar de af vuren mijn zich bevindt.
In geval van een vaste instelling met schakelaar, moet deze op zulke bevestigd zijn, dat hij enkel door de schietmeester kan gebruikt worden.
Art. 10. - Het is verboden op een zelfde front, terzelfder tijd mijngaten te laden die achtereenvolgens moeten afgeschoten worden.
Art. 11. - Geen mijn, mag afgeschoten worden,zonder dat de schietmeester zich verzekerd heeft, dat al de werklieden zich in veiligheid bevinden en dat al de galerijen, die naar de af te vuren mijn leiden, goed bewaakt zijn. Na het schieten zal de schietmeester zich het eerst naar de plaats terugbegeven, om zich te overtuigen dat er geen gevaar bestaat.
Art. 12. - Het is streng verboden een mijnlading te ontstoppen al ware het ook maar gedeeltelijk, zelfs als er geen enkele poging om ze te doen springen gedaan werd. Indien de mijn niet ontploft dan is de schietmeester verplicht dadelijk zijn overste over het geval in te lichten.
De plaats waar de << achterblijven >> zich bevindt moet worden; het is verboden deze te naderen 30 minuten als men elektriciteit schiet; daarna boort men een nieuwe mijn op 20 cm evenwijdig aan de achtergebleven mijn; na het afvuren moet de wegruiming der steen met de hand en in 't bijzijn van de opzichter gedaan worden. De patronen of stukken, van de achtergebleven mijn, alsmede het slaghoedje, moeten door de schietmeter naar het kruitmagazijn teruggebracht worden. 

B. REGELS TOEPASSELIJK OP AL DE GASHOUDENDE MIJNEN EN OP DE STOFACHTIGE LAGEN DER MIJNEN ZONDER MIJNGAS? ONDERWORPEN AAN DE REGELS DER MIJNEN VAN 1ste CATEGORIE.

Art. 15. - Het gebruik van springstoffen is verboden:
1) voor het uitdelven van kolen, of voor het wegnemen der onvruchtbare bedden.
2) voor het ontankeren van steenkokers.
3) in al de werken, wanneer men denkt op het punt te staan in een ontgonnen kolenlaag te komen of in 't algemeen in een uitholling, uitholling, waar mijngas in aanzienlijke hoeveelheid kan aanwezig zijn. 
Art. 16. - Er mogen slechts S.G.P. springstoffen met veiligheidhuls gebruikt worden zonder de grenslanding te overschrijden:
1) In de ontginningswerken in de kolen, met dalende luchtverversing, voor de galerijen waar het afdalen der lucht zich voordoet, alsook voor de galerijen die daling voorafgaan op een lengte van 20 meter.
2) Voor het graven der voorbereide werken in de kolen of in de vulling met dalende verversing of werken in de stenen die vervolgens ondernomen worden.
3) voor het blootleggen van kolenlagen.
Art. 17. - Het gebruik der springstoffen is aan de volgende voorwaarden onderworpen:
- Geen springstoffen in de mijngaten zetten dan na zich verzekerd te hebben, dat deze geen mijngas uitwasemen en nadat al het stof er uitweggevraagd is.
- De opstopping zorgvuldig uitvoeren ten einde te beletten dat de mijnen uitbranden; voor deze opstopping geen brandbare bestandbare bestanddelen gebruiken. De lengte der opstopping mag niet minder dan 20 cm zijn voor de eerste 100 gram lading, plus 25 mm voor elke bijkomende 100 gr, zonder dat her nochtans nodig is 40 cm te overschrijden.
- In de ontginningswerkplaatsen geen mijnen dan buiten de afbouw.
De mijnen niet afschieten:
- In gashoudende mijnen, dan na zich verzekerd te hebben of er in de nabijheid geen mijngas is, of de mijn geen mijngas uitwasemt, of er zelfs verder dan de afstand door de uitwerksels der losbranding bereikbaar, geen ontvlambare gas is, noch kloven in het gesteente die gas geven.
- In stoffige mijnen, dan na zich verzekerd te hebben, dat er in de omgeving der mijnen geen ontvlambare stoffen in de lucht zijn, of in merkbare hopen op de vloer, op de betimmering of op de liggen, die door de ontploffing in de lucht kunnen gestoven worden.
De waarnemingen moet ogenblikkelijk voor het schieten van iedere mijn of iedere reeks mijnen door een schietmeter gedaan worden, die niet in de vooruitgang van het werk betrokken is. De schietmeester moet drager zijn van een veiligheidslamp.
Art. 18. - Men mag niet gelijktijdig in hetzelfde boorgat gebruik maken van springstoffen van van verschillende samenstelling. De springstof moet dezelfde zijn voor al de banen ener werkplaats.
Art. 19. - Het is de schietmeter verboden springstoffen in ruil of ter leen te geven aan een ander persoon met een ander werk belast.
Art. 20. - Het gebruiken van buskruit of trage springstoffen, alsook het ontsteken met lont of enig ander stelsel, waarbij vlammen of gloeiende bestanddelen ontstaan, is verboden.

C. SCHIKKINGEN TOE TE PASSEN IN MIJNEN VAN 2de CATEGORIE OP STOFACHTIGE LAGEN DER MIJN ZONDER MIJNGAS, EN OP MIJNEN VAN 1ste CATEGORIE AAN DE REGELS DER MIJN VAN 2de CATEGORIE ONDERWORPEN.

Art. 21. - Het gebruiken van springstoffen voor het delven en nabreken der galerijen in de kolen of in de vulling is aan de volgende bepalingen onderworpen:
- Er mogen slechts S.G.P. springstoffen aangewend worden met een lading die de grenslading niet overschrijdt en vervat zijn in veilinghuizen van een bij ministerieel erkend type.
- De openingssectie der galerijen zal niet minder dan 2 vierkante meter zijn.
- In de gashoudende mijnen moet het gasgehalte in de luchtstroom gecontroleerd worden, door maandelijkse ontledingen op stalen genomen gedurende de afbouwpost (ten minste 2 uur na de afbouw) op de punten waar men wil gebruik maken van springstoffen.
Het is verboden te schieten als gehalte mijngas 2.5 % overtreft, gedurende de afbouwpost, nochtans als de proeven buiten deze post gedaan, minder dan 1.5 % mijngas aanduiden wordt het schietverbod opgeheven. De luchtstroom moet minstens éénmaal per maand in de bovenste galerij der werkplaats, hoogstens 10 m van het pijlerfront, gemeten worden. De luchtstroom mag nooit kleiner zijn dan 750 liter per seconde. Voor de voorbereidende werken mag het volume lucht bij het front niet onder de 150 liter per seconde dalen.
De uitslagen deze proeven, alsmede de mijngasontledingen, moet in een bij zonder register aangeduid worden en ter beschikking gehouden worden van de rijksmijningenieur.
Art. 22. - Het afschieten der mijne op een zelfde luchtstroom mag gedurende dezelfde post maar aan één enkele agent toevertrouwd worden.

D. BIJZONDERE REGELS IN ACHT TE NEMEN IN DE MIJNEN VAN 3de CATEGORIE.

Art. 24. - Het gebruik van springstoffen voor het delven en nabreken der ontginningsgalerijen is aan
de volgende voorwaarden onderworpen:
- Het schieten der mijnen mag niet gedaan dan tijdens de afwezigheid van alle personeel in de eigen
luchtgalerij der werkplaats. De schietmeester moet minstens één helper vergezeld zijn. Schietmeester
en, moeten de nodige veiligheidslampen en elektrische lampen bezitten.
- Indien de aangestelde zich bij het afvuren niet in de luchtingangsgalerij kunnen bevinden, moeten zij
zich buiten de gewone luchtstroom der werkplaats in een galerij plaatsen, die hun toelaat de onderste
vervoergalerij te bereiken zonder de luchtwegen van de werkplaats te moeten benuttigen.
Art. 25. - Het gebruik van springstoffen voor het delven der voorbereidende werken in de kolen,
alsmede bij het blootleggen der kolenlagen is daarbij nog aan de volgende voorschriften onderwerpen:
Het afvuren mag maar geschieden bij afwezigheid van alle personeel in de verschillende galerijen, de
luchtschacht, dienende tot de luchtafvoer van het betrokken werk, inbegrepen. Het afvuren
geschiedt van op de bovengrond of in schuilplaats in de luchttoevoergalerij van het werk: de kooi
hangt op heet niveau der laadplaats ter beschikking van de schietmeester die zich per telefoon met
de laadplaats beschikking van de schietmeester die zich per telefoon met bovengrond in verbinding
houdt; bovendien moesten flessen met samengeperste lucht, voorzien van evenveel
ademhalingstoestellen als er aangestelde zijn, onder hun onmiddellijk bereik staan.

E. LIJST EN SAMENSTELLING DER ERKENDE S.G.P. SPRINGSTOFFEN. 

Benaming 

Sabulite B bis
Flammivore V bis
Nitrobaelente I I
Matagnite V
Forcilite
Flavier S.G.P.
Alkalite I I
Triamite S.G..P.
Centralite R I I
Nitrocooppalte S.G.P.

Ammoniak-
zouten

52
57
56.5
56.5
51
52
56.5
55.4
62
56

Natrium-
zouten 

26
25
26
26
26
26
25
26
24
25

Pastas-
zouten 

9
0
0
0
8
8
6.5
4.3
0
0

Nitro-
glycerine 

0
10
10
10
0
0
0
0
0
10

Trimitro-
 toluol 

4
0
0
0
12
12
12
14.3
14
3

Trimitro-
naphtaline

9
0
0
0
0
0
0
0
0
0

Cellulose
of fijn
houtzaagsel
0
8
7.5
7.5
3
2
0
0
0

Ontploffing2Ontploffing3

 

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...