Steenkool in België? Waar vinden we dit?

Afbouw

Eens de doortocht klaar en de lucht verzekerd, worden de nodige installaties ter uitrusting van de delfplaats volledig en dan begint de eigenlijke ontginning, waarin wij de volgende werkzaal heden zullen onderscheiden: 

1) het hakken der kolen;
2) het ondersnijden
3) het vervoer der producten in de pijler;

4) de ondersteuning in de pijlers;

5) het vullen van de pijler;

6) het omleggen en roven;

7) het delven en uitbouwen der toegangsgalerijen.

 

1. HET ONTKOLEN VAN EEN LAAG  

A. HET KOLENHAKKEN.
De kolen worden met of zonder springstof losgemaakt. Indien de reglementen het gebruikt van springstoffen toelaten, boort men en zeker aantal mijngaten die men doet springen (meestal in harde kolen). Totnogtoe is dit verboden in België.

In gewone omstandigheden (zonder springstof) worden dus de kolen gehakt. Vroeger gebruikte de kolenhouwer daarvoor een hak (of licht houweel) met recht of kromme punt. Sinds geruime tijd worden de kolen opgestoken met pneumatische afbouwhamer, die het hakeffect in hogemate verhogen en die in alle mogelijke lagen toepasselijk zijn. Een afbouwhamer (pikhamer) bestaat uit een boorpin waarop een zuiger slaat, die door de perslucht in een cilinder heen en weer gedreven wordt. Voorbeeld: Afbouwhamer type << La + >>  

De verdeling van de perslucht geschiedt door een verdeelplaatje in duuraluminium, dat achtereenvolgende onder de invloed van de perslucht tegen zijn bovenste en onderste zitting drukt, waardoor de perslucht onder of boven de zuiger komt. Laat men perslucht langs de kogelklep binnen dan is het trilplaatje op, zijn onderste zitting gedrukt en de perslucht kan door het kanaal tot onder de zuiger komen, de zuiger wordt naar boven geworpen.

Als de bovenrand van de zuiger de opening afsluit, wordt de lucht, die eerst buitenlucht in verbinding was en nu in de bovenruimte gevangen zit, onder drukking gebracht. Zoals de onderrand van de zuiger de kanaalopening voorbij is, kan de perslucht, die de zuigerbeweging veroorzaakt heeft, langs door de ringvormige opening in de buitenlucht ontsnappen. De luchtdrukking boven de zuiger brengt het trilplaatje tegen zijn bovenste zitting, waardoor de perslucht langs de bovenzijde van de zuiger komt, die dan met kracht naar onder geduwd wordt.  

De onderruimte staat in verbinding met de buitenlucht, tot de onderzijde van de zuiger de opening afsluit, alsdan wordt de lucht onder de zuiger samengedrukt, zodra bovenrand vrijmaakt, staat de zuiger de perslucht in verbinding met de buitenlucht. De samengeperste lucht onder de zuiger, gaat langsheen het kanaal, tot nabij het trilplaatje, dat nu wederom op zijn onderste zitting gedrukt wordt en de cyclus herbegint.

De gummiring breekt de schokken en vergemakkelijkt het indringen van de boorpin. Het gewicht der afbouwhamers verschilt van 7 tot 9 kg; het aantal slagen is zeer groot: 1600 tot 1900 slagen per minuut, zodat het vermogen ook zeer groot is.

Het te gebruikte type van afbouwhamer hangt af van de omstandigheden, de aard der kolen en de wijze van afbouw. De keus van de afbouwhamer is een kwestie van doelmatige aanpassing in een welbepaald geval. Het onderhoud speelt een grote rol met het oog op de goede werking van de afbouwhamer.

Het werk van de kolenhouwer: Hakken, scheppen, stutten. - Bij de aanvang van zijn werk ziet hij eerst en vooral of de stutting in orde is, herstelt en versterkt deze desgevallend ten einde zich tegen steenval te beveiligen. Hij smeert de afbouwhamer met olie die hij gewoonlijk meedracht, draait de luchtslag op de buisleiding, blaast ze goed uit door een weinig perslucht op te zetten, verbindt ze dan met de pikhamer en hangt ze op aan de betimmering, opdat ze door de schuddende goot niet beschadigd worden.

De splijtvlakken spelen bij het hakken een overwegende rol. Ze vertonen zich volgens verschillende richten; het zijn de hoofdsplijtvlakken, t.t.z. die volgens dewelke de kool het gemakkelijkste, welke de manier van werken bepalen. Zijn deze min of meer gelijklopende met het pijlerfront, dan heeft de houwer voordeel langs het front op te werken en dus zijn stock met achtereenvolgende << passen >> te nemen.

Men zegt dat dat de kolen << goed komen >>. Zijn ze integendeel ongeveer op het front, dan is de houwer genoodzaakt een << inbraak >> of << kerf >> te maken aan de pandbreedte; daarna valt valt hij aan naar links of naar recht, naargelang de kool zich de beste bewerkt. Het inkerven is natuurlijk de zwaarste arbeid, die gewoonlijk lang duurt en weinig stukkolen geeft. men zegt dat de kool hard is.

Staan nu de hoofdslijtvlakken schuin met betrekking tot het front, dan met de houwer zelf ondervinden welke der twee werkwijzen hij liefst zal toepassen. Er dient tevens rekening gehouden met de helling der spijtvlakken. Vallen deze naar de houwer toe,dan begint de houwer zijn << stock >> te nemen tegen het dak; in omgekeerd geval, als de klievingvlakken van hem afvallen, zal hij inbreken tegen de vloer - om z.t.z. de laag onderkerven - en de kool dan loswerken in opgaande zin, daarbij voldoende acht gevend dat hij door de vallende brokken niet getroffen wordt. De voorzichtigheid is ook kolenhouwer de moeder der wijsheid, en tijdens het loshakken moet hij meermalen het dak afkloppen en voorlopige stutten zetten onder het vrijmaakte dakgesteente, te afwachting dat er plaats weze voor de normale ondersteuning. 

De producten moeten zuiver zijn; de stenen die de koollaag bevat moeten over de transportinstallatie in het verlaten pand geworpen gaan en het vervoermiddel niet bevuild wordt. Gedurende het scheppen of stutten plaatst de houwer zijn hamer rechtop tegen 't front, de pin naar beneden of steekt hij hem vast in de koollaag. Op 't einde van de werkpost zorgt hij dat zijn << stock >> volledig en degelijk gestut en opgekuist is; dat het gereedschap met orde tegen het kolenfront ligt.

FOTO

B. HET ONDERSNIJDEN. 

1. De ondersnijding. - Door ondersnijden der kolenlaag, verstaat men het aanbrengen van een sleuf die zo diep mogelijk is, en meestal volgens de gelaagdheid gesneden is. Bestaat de laag uit zuiver kolen, dan ondersnijdt men de kolen tegen de muur.

De ondersnijding tegen de muur begunstigt vooral de afbouw: men laat ofwel tussen elke sleuf een kleine ter ondersteuning van het kolenblok staan; ofwel ondersnijdt men heel de lengte en stut de hangende kolen met houtblokjes, welke van afstand tot afstand geplaatst en later weggeslagen worden; dit laatste wordt niet gedaan in harde kolen waar de sleuf, na de ondersnijding, open blijft.

Geschiedt de ondersnijding in een steenpak, dan worden de stenen der ondersnijsleuf door de werklieden in de vulling geschept. Een bijzonder geval van ondersnijding in lagen bestaande uit twee kolenbanken, door een steenplak van elkander geschieden. de ondersnijding geschiedt in de tussenlaag op een diepte, aan de pandbreedte: men neemt de bovenste kolenlaag eerst weg, daarna het overblijvend steenpak en ten slotte de onderste laag.  

Als men tegen het dak ondersnijdt (in een vals dak) en als de gronden slecht zijn, verzekert men het dak en voorlopige stutting, door kappen of knuppels die eensdeels op de geplaatste kappen ruste en anderdeels in het vals dak vastzitten.

2. Ondersnijmachines. - Vroeger gebruikt men een kerfpik, dit was een platte en puntige hak; thans bezigt men mechanische toestellen, die het rendement merkelijk verhogen, het zijn de eigenlijke ondersnijmachines.

Schaafmachine  

a) Stootondersnijmachines. - Zij kunnen vergeleken worden met grote boorhamer met een zwaar boorijzer, waarvan het uiteinde scherp, breed en plat is. Deze werktuigen kunnen met de hand niet gehouden en staan op wielen of worden op een zuil tussen dak en muur geprangd.

Deze machines worden in de pijler niet gebruikt, maar kunnen met voordeel in de voorbereidende ontginningswerken (richtgalerijen, ophouwen enz...) aangewend worden. Het mes heeft vier bewegingen: een draaibeweging rond zijn as; een snelheid; een trage indringende beweging en een grote draaibeweging van heel de machine rond een taats. de twee laatste beweging worden de ondersnijding zelf gegeven.

b) De eigenlijke ondersnijmachine. - De ondersnijding geschieden door veelvuldige messen, die minstens alle dagen geslepen of vervangen worden. Men heeft meerdere typen ondersnijmachines, die men volgens de draaibeweging der messen kan rangschikken: - de messen draaien rond een horizontale as, het zijn de draaibeweging der messen kan rangschikken: - de messen draaien in een horizontale vlak.

Dit kan gescheiden door de schijfondersnijmachine: de messen zijn vast aan de omtrek van een horizontale schijf; of door de kettingondersnijmachine: de messen zijn op een ketting zonder einde vast. De machine, die op een slede opgesteld zijn, worden door perslucht of elektriciteit aangedreven.

1) Stangondersnijmachine. - De ondersnijstang kan drie bewegingen uitvoeren: de snijbeweging, d.i. de draaibeweging van de stang om zijn as (350 toeren per minuut); de heen- en weergaande beweging volgens de as der stang voor het reinigingen van de sleuf; de draaibeweging rond een verticale as, met een zwengel of met de hand. Een enkel of dubbele schroefdraad loopt rond de stang, die licht kegelvormig is. De stang bevat een zeker aantal snijmessen en op de punt een speciaal mes (kroon). De lengt der stangen verschilt volgens de pandbreedte.

Voordelen: Neemt weinig plaats in, is gemakkelijk te vervoeren en kan goed in onregelmatige legen worden. Nadelen: Snijden en brede: sleuf en brengen dus veel fijne kolen voort; de sleufreiniging is moeilijk.

2) Schijfondersnijmachine - De snijmessen staan op de omtrek van de schijf, die in zulkdanige zin draait, dat de machine naar het front getrokken wordt. Deze sterke maar zware machine wordt over rails langs het pijlerfront geschoven, vraagt veel plaats (dus goede gronden) en eist een volstrekte regelmatige laag. Wordt gebruikt in Engeland.

3) Kettingondersnijmachine - Ondersnijmachines met vaste arm worden in Amerika voor de << Kamerbouw >> gebruikt. Om te beginnen wordt de machine rechtstandig met het front in de kolen getrokken door middel van windassen; eens op voldoende diepte, wordt zij door dezelfde windassen langsheen het front getrokken.

Ondersnijmachine met draaiende arm. - De ondersnijder kan de arm naar goeddunken- en de rechterstand, en de vervoerstand. De machines op sleden zij de enige van die soort in België kunnen gebezigd worden. Het mechanisme zet terzelfder tijd de ketting en de sleeplier in beweging: de ketting draait zodanig, dat zij de machine naar het front trekt.   Vergeleken met de schijfondersnijmachine heeft de kettingondersnijmachine de volgende voordelen: - de ondersnijder kan de arm in de asverlenging van de machine brengen: dus gemakkelijker vervoer; - minder plaatsruimte in de hoogte en vooral in de breedte; - de arm is dunner dan de schijf en zal dus minder gevaar lopen in ongeregeld terrein vast te klemmen; - drukt beter aan tegen het front.  

Nadeel: Tussen het front en de betimmering moet er een strook van minstens 1m open blijven (machinebreedte). welke slecht na ondersnijding kan ondersteund worden. Het ondersnijden van kolenlagen met meer dan 8° helling, geschiedt bij voorkeur in 't opgaan; voor kleinere hellingen in het op- of afgaan. In sterke hellingen moet de machine gedurig met een veiligheidskabel weerhouden worden, die door een lier behoorlijk gespannen blijft. Men gebruikt armen van 1,60 m, 1,90 m tot 2,4O nuttige sleufdiepte. Men heeft machines van 30 en 50 pk. De gemiddelde ondersnijsnelheid is 30 à 35 m per uur. Dank zij de ondersnijding is men er in geslaagd in sommige gevallen bij zeer harde kolen het hakeffect te verdriedubbelen en bijgevolg het totaal rendement in hoge mate te verbeteren. Alvorens tot de ondersnijbewerking over te gaan, moet er ernstig overwogen en berekend worden of er werkelijk voordeel bestaat (vooral geldelijk) in de toepassing der ondersnijding.

3. Samenstelling ener ondersnijploeg. - Manier van werken. - Veiligheidspunten.
Voorbeeld: Elektrische ondersnijmachine "Sullivan" met een arm van 2 meter.
- In de pijler dwarsstutting meekappen van 2 meter op drie stijlen. De houwers plaatsen slechts twee stijlen per kap en later het front vrij; de derde stijl wordt na ondersteuning bijgezet. Ingeval van zwaar en brokkelig dak, bouwen de houwers nochtans het volgend raam met drie stijlen en wordt de stijl slechts even voor het ondersnijden uitgenomen. Soms zelfs is men genoodzaakt te spanwijdte te verkleinen door een stijl schuin door de kap te klemmen. 

De ploeg bestaat gewoonlijk uit 6 werklieden:
1 chef (de ondersnijder), verantwoordelijk voor de machine, 2 stutters achter de machine die de stijlen plaatsen; 2 scheppers die de fijne kolen achter de machine in de schudgoot scheppen; 1 helper die de kabel bijtrekt (in slecht terrein nog stutters voor de machine).   Werkwijze: Bij hun aankomst vinden de ondersnijders hun machine en de opgerolde elektrische kabel aan de voet van de pijler. De volgende bewerkingen worden achtereenvolgende uitgevoerd:

1) De machine met de leiding aansluiten. - De elektrische kabel afwinden van de baan naar de machine, voorzorgen nemend om defecten, die kortsluitingen kunnen veroorzaken, te voorkomen; desnoods de kabel aan de ondersteuning ophangen met een koord doch nooit met ijzerdraad. - De contactstop van de kabel in de machine steken; de sluitstift bevestigen en de kleine veiligheidsketting aan de kabel niet gespannen is. - De contactstop in de schakelkast aan de pijlervoet steken, de stroom opzetten na zich verzekerd te hebben dat de snijketting uitgeschakeld is.

2) Indraaien van de arm. - De ondersnijketting inschakelen na eerst de machine nagezien, gesmeerd en de slechte messen vervangen te hebben. - De sleepkabel afrollen en stevig aan een kolom vasthechten. - De arm ontgrendelen en in de laag draaien tot in de ondersnijstand; de vooruitgang van de arm uitschakelen; de motor stopzetten en de arm in de normale ondersnijstand grendelen.  

3) Ondersnijding. - De ondersnijder blijft gedurig aan de machine en regelt de snelheid volgens de omstandigheden. De stutters volgen zo dicht mogelijk. De soepele kabel moet voordurend bijgetrokken worden, zodat de machine geen te grote lengte ineens moet voorslepen (max.4à m). De ondersnijder moet ook de staat ondersteuning in 't oog houden; de reinigers blijven achter de machine. Tijdens het vooruitzetten van de kolom moet de snijketting uitgeschakeld worden. Het is geraadzaam de elektrische kabel aan de betimmering te hangen en er in 't algemeen zorg voor te dragen dat hij niet door schoppen of hakken, of door het vervoermiddel beschadigd wordt.

4) Uittrekken van de arm. - Wanneer de machine de kop van de pijler bereikt, zet de ondersnijder de machine stil, ontgrendelt de arm en zet de machine opnieuw in werking op kleine snelheid. Als de arm bijna uit de sleuf is, legt hij de machine stil, schakelt de snijketting uit, stopt de motor, trekt de arm verder met de hand uit en grendelt hem in de vervoerstand vast.

5) Dalen der machine. - Voor de terugreis, lost men de kabel boven, de kolom wordt aan de pijler gezet, de kabel omgedraaid en de ondersnijder brengt de machine, met dezelfde voorzorgen als bij het ondersnijden, zelf naar beneden. De helpers trekken de soepel kabel vooruit en winden hem op. Gedurende de ondersnijpost heeft een kolenhouwer een nis N in de ondersnede kolenklaar gemaakt, waar den machine en kabel veilig ondergebracht worden tot 's anderdaags.

6) Afkoppelen der machine. - De stroom met de schakelaar uitschakelen en de contactstop uittrekken; de kleine veiligheidsketting tussen kabel en machine lossen, de contactstop uit de machine trekken en de kabel oprollen.

- Steng verboden de contactstop uit de machine te trekken als deze onder spanning staat.
- Indien de aanwezigheid van mijngas in de werkplaats waargenomen wordt, moet de motor onmiddellijk stopgezet en de stroom aan de voetschakelaar afgesneden worden.
- Indien de ondersnijder zich van de machine moet verwijderen, mag hij dit slecht doen na de snijketting en de lier uitgeschakeld te hebben en na de controle op nul gezet te hebben. Dezelfde voorzorgen dienen genomen te worden zal in geval van stroom in het schakelstation onderbroken wordt. De ondersnijder zal in geval van defect terstond de bevoegde elektrische of mechanische dient verwittigen. 

Voor- en nadelen der mechanische ondersnijding.
1) De ondersnijmachines vermeerden het hakeffect met 100 en zelfs 20%; ingeval van een doelmatige toepassing daalt de kostprijs per ton kolen met 40 à 50 %.
2) Regelmatig en snel werk. De afbouw der lagen vordert snel; het onderhoud der werkplaatsen is van korte duur.
3) Het ontkolen van zeer harde aders wordt mogelijk.
4) De eerste voorwaarde van de doelmatige ondersnijding is dat de kolenpost dagelijks de totale pandbreedte uithaalt en dat de pijler op gans de lengte en op dezelfde diepte ondersneden wordt (zoniet maakt men het front krom).
5) De ondersnijmachine met perslucht brengen veel stof en lawaai voort; ze kosten ook meer aan verbruik dan de elektrische. 6) Thans is de ondersnijding fel verspreid en in sommige mijnen worden 80 tot 90% der voorbrengt door mechanische ondersnijding verkrijgen.

4. Kerfmachines en kolenzagen. - Sinds geruime tijd bestaan er ook machine die de kolenlaag oversnijden volgens verticale of schuine sleuven; het zijn waarachtige kolenzagen. Een ketting, met mensen bewapen draait over twee schijven ronden is door een arm gedragen, die in een verticaal of schuin vlak een cirkelboog beschrijft. Het toestel is betrekkelijk klein van omvang en wordt tussen dak en muur gesloten. Het wordt meestel aangedreven door perslucht. Kerfmachines zijn kleine ondersnijmachine, die langs het kolenfront gesleept worden en er van afstand tot afstand, half cirkelvormige, met de vloer der laag evenwijdige of << kerven >>. Zij vergemakkelijken, zoals de kolenzagen, het<< inkerven>> der houwers.

FOTO

5) Moderne pijlermachines. - De verlichting van de spierarbeid en het toenemend gebrek aan ondergronds personeel zijn de redenen waarom in de toekomst de mechanisatie der ontkoling meer en meer op het voorplan zal treden. Het lijdt geen twijfel dat dit niet alleen economisch, doch tevens op sociaal gebied, en grote stap vooruit betekenen zal. 

Het beoogde doel is de kolen machinaal te delven, te laden en te vervoeren; de zwaarste taak van de houwer - het hakken en het scheppen - zal alzo tot het minimum herleid zijn; slecht het ondersteunen zou nog in de afbouwpost met de hand geschieden. Heden zij, naast de sinds lang gekende ondersnijmachines, allerlei nieuwere modellen van toestellen in bedrijf gesteld. Deze berusten meestal op het snijdend borend, storend of schavend principe. Veelal is met de eigenlijke afbouwmachine een laadmachine gecombineerd. 

De machine glijdt langs het << stempelvrije >> kolenfront, snijdt, kerft, hakt de kolen los op een pandbreedte (in éénmaal of in meerder << passen >>), vangt zelf de losse producten op om ze op het transportmiddel in de pijler uit te storten (schudgoot of pijlerband). Het opscheppen der onvermijdelijke morskolen en het stutten, eisen de aanwezigheid van een zeer beperkt aantal werklieden, terwijl de leiding der machine aan enige specialisten toevertrouwd is. 

Deze machine, die in Amerika, Engeland, Duitsland, Rusland enz... beproefd of aangewend worden, dragen verschillend namen en zo kent men: de snij- en laadmachine (cutter-laoder), de << ijzeren mijnwerker >>, de kolenploeg, de snelhouwer, de slaghamer, enz... Onafhankelijke laadtoestellen zoals de Huwoodlader, de Joy-lader, de eendenbek, de shuttle-car e.z.m. kunnen met de delfmachines gebezigd worden.

In België zijn we in het beginstadium der mechanisering van de afbouw; het staat echter vast, dat bij ons ook dergelijke machines (misschien noodgedwongen) ingang zullen vinden. De zogezegd << Amerikanisatie >> is in de Kempische bedrijven geenszins uitgesloten; De zo gezegde << Amerikanisatie >> is in de Kempische bedrijven geenszins uitgesloten; zij is trouwens op dit ogenblik het voorwerp van studiën en proefnemingen. 

2. VERVOER DER PRODUCTEN IN DE PIJLER

Zeer zelden komt men met de mijnwagen tot in de pijler. De kolen moeten dus tot aan de voet van de voet pijler vervoerd worden, waar ze rechtstreeks in de wagen geladen ofwel door andere vervoerinrichting, die wij verder zullen bespreken, tot in de steengang vervoerd worden. De producten mogen zo weinig mogelijk behandelingen ondergaan, vooral als zij brokkeling zijn; daarbij vraagt het tussenvervoer veel arbeid, het verbrijzelt en bevuilt de kolen.  

Het vervoer in de pijler kan op verschillende wijzen gescheiden, naargelang de dikte en de helling van de laag. Naargelang de helling - Boven de 55°: kolen vallen vrij naar beneden.  

- Tussen 55° en 45°: de kolen glijden over de muur van de laag, en om een te hevige snelheid te vermijden moeten er op bepaalde punten afdammingen of vloeren gemaakt worden die de snelheid verminderen. Tussen 45° en 5° : het kolenvervoer moet nog geremd worden; een remketting kan hier gebruikt worden.
- Tussen 35° en 30°: de kolen glijden met een niet te overdreven snelheid op de muur van de laag.
- Tussen 30° en 25°: de geleiding van de kolen is nog mogelijk mits ijzeren platen op de muur te leggen.
- Tussen 25° en 20°: de kolen glijden af in vaste bakken, die de vorm hebben van een schudgoot.
- Tussen 20° en 8°; het vervoer kan gedaan worden door schudgoten die door een motor met enkel effect aangedreven worden, ofwel door een transportband.
- Tussen 8° en 0°: door schutgoten, aangedreven door een motor met dubbel effect of motor met enkel effect en degencilinder, ofwel door een transportband.

Bij stijgend vervoer kunnen transportband of schraapband gebruikt worden. Zoals hoger aangehaald, worden hellingen tussen 20° en 30°, platen op de muur gelegd; deze platen gaan met het pijlerfront vooruit: ofwel zijn ze plat en worden ze met haken in elkaar gelegd; ofwel gebruikt men hoekgoten of half ronde goten , om alzo de vulling de kolen te scheiden, ze worden dakpansgewijs over elkaar gelegd en onderling door bouten verbonden. Om te beletten dat de goten naar beneden zouden schuiven, worden ze om de 10 meter met kettingen aan de betimmering bevestigd. Aan de pijlervoet monden de hoekgoten uit in een enkele meter hoge laadbak, die echter nooit geheel ledig mag gemaakt worden; de kolen worden door een schuif in de laadbak tegengehouden.

A. MECHANISCH VERVOER IN DE PIJLER. 
Glijden de kolen niet meer door hun eigen gewicht af, dan is het gebruik van mechanische middelen noodzakelijk.
1. De schudgoot. - De schudgoot wordt toegepast daar waar de helling kleiner is dan 20°, maar ze werkt ook voor zeer kleine hellingen en zelfs in horizontale lagen, als zij goed geregeld wordt.

a) Principe. - Veronderstellen wij een metalen goot , met een steenkoolbrok geladen en met een helling van 10°. Als de goot langzaam naar beneden zakt volgens de richting van de pijl, dan zakt ook, de kool mede; op een gegeven ogenblik houdt men de goot met een schok stil. Door de wet van de traagheid der lichamen schuift de brok steenkool een weinig verder over de goot. Nog gedurende dit voortschuiven wordt de goot snel terug omhoog getrokken: omwille van dezelfde traagheid zal de kool niet naar boven komen, de goot schuift er onder weg. Door deze dubbele beweging heeft de steenkoolbrok zich tweemaal naar beneden in de goot verplaatst en heeft dus een totale afstand afgelegd. 

De kolen in de schudgoot dalen op de volgende voorwaarden: op het einde der dalende beweging moet de schudgoot met schok stilhouden. De stijgende beweging moet snel geschieden. De dalende beweging wordt door het eigengewicht van de goot en de last voorgebracht, de opgaande beweging wordt door een motor verkregen. De schok door de vorm der raampjes waarop de goot rust (liggende goot) of door de spanning van de ketting van de ketting van de motor, op het einde de"r dalende beweging (hangende goot).

b) Motoren. - Elektrische motoren met excentriek voor de wisselbeweging worden bij ons totnogtoe zelden gebruikt. Wij hebben doorgaans persluchtmotoren waarvan de meest bekende typen Eickhoff en Flottmann zijn.  

1) De Eickhoff - motor is een persluchtmotor met enkele effect, d.w.z. dat hij slechts bij stijgende slag arbeid verricht; de perslucht drukt maar op één zijde van de zuiger. 

Beschrijving. - De motor bestaat uit een cilinder waarin de zuiger kan heen en weer bewegen. Aan de voorzijden heeft men de persluchtverdeelkast met inlaat. In de verdeelkast zijn twee kanalen, ze staat in verbinding met de cilinder, de andere staat in verbinding met de buitenlucht; daarbij is er nog een schuif die tegen de vlakke spiegel kan glijden. De zuigerstang dracht twee kammen of nokken: uitlaat kam en inlaatkam. Boven op de cilinder is een balansjuk met steunpunt, met aan de uiteinde twee stangen:de schuifstang en de kamstang; deze laatste eindigt op een beugel waarvan de horizontale zijden beurtelings met een der kammen in contact komen. De slaglengte kan gewijzigd worden door een as die zich in de holle zuigerstang bevindt en waarop twee verschillende rechtse schroefdraden aangebracht zijn, Zodat bij het draaien van de as de kammen ongelijke wegen afleggen.

Werking. - De schuif stelt de verbinding tussen inlaat en de zuiger, terwijl ze de uitlaat afsluit. De perslucht duwt de zuiger omhoog. Wanneer de kam met de beugel in aanraking komt, heeft de zuiger het einde van zijn loop bereikt; de beugel wordt door de kam naar beneden getrokken en door tussenkomst van de hefboom wordt de schuif opgeheven. De schuif sluit nu de verdeelkast van de cilinder af en stelt deze in verbinding met buitenlucht. De perslucht ontsnapt langs het gewicht van de schudgoot, die naar beneden zakt, is voldoende om de zuiger terug te trekken en op het einde komt de kam met de bovenzijde van de beugel in aanraking. De kan heft de beugel op, de schuif zakt herneemt haar eerste stand en onmiddellijk herbegint dezelfde cyclus.  

2 Moter Flottman (type Z.K.S.). - Dit is een dubbelwerkende motor, t.t.z. de beide bewegingen van de zuiger door de perslucht verkregen. de motor kan echter ook als enkelwerkende motor geregeld worden.

Beschrijving. - De motor bevat slechts drie beweegbare delen: de hoofdschuif, de hulpschuif en de zuiger met zuigerstang. Aan de voorzijde van de motor is de persluchtverdeelkast, die twee schuiven bevat voor in- en uitlaat. Op de cilinder bevinden zich drie stoppen, waardoor de regeling van de slaglengte mogelijk is.

Werking. - Beschouwen wij de zuiger in zijn dalende slag t.t.z. op het ogenblik dat de zuiger tegen de stang van de hulpschuif duwt. De hulpschuif steekt in de cilinderholte en staat steeds met de persluchtinlaat in verbinding door het kanaal. de hulpschuif wordt door de zuiger naar voren geduwd, waardoor het kanaal open komt en de perslucht achter de hoofdschuif kan komen. De hoofdschuif wordt alsdan naar de andere zijde geduwd en de perslucht kan vanuit de aanvoerleiding door het kanaal in de cilinder binnendringen.

Van dit ogenblik af bestaat er reeds inlaat, terwijl de zuiger nog daalt; maar deze voorinlaat is snel afgesneden door een ring die voor de zuiger staat en het kanaal afsluit. De kleine hoeveelheid perslucht wordt nog meer samengedrukt (de schudgoot daalt nog), belet de zuiger tegen het voorste deksel te slaan en zorgt voor de aanzet van de stijgende slag, die dan ook zonder schok begint. Eenmaal de zuiger vertrokken, komt de hulpschuif wederom vrij en neemt onmiddellijk haar eerste stand in. Veronderstellen wij nu dat de stop open is en de beide andere gesloten. Zodat de voorzijde van de zuiger de opening voorbij is, kan de perslucht langs de kanaal tot de hoofdschuif komen. 

De perslucht kan in de buitenlucht ontsnappen na eerst de hoofdschuif verplaats te hebben die meteen de toevoerleiding afsluit. De schudgoten trekken de zuiger terug, zodat hij wederom zijn stand inneemt om onmiddellijk dezelfde bewegingen te herbeginnen. We zien ook dat men door het openen of sluiten van de stoppen de slaglengte kan regelen. De dubbelwerkende Flottmann-motor bezit, naast de reeds beschreven delen, nog een zuiger die wel op de zelfde zuigerstang staat. Op het einde van de stijgende slag kan de perslucht van de aanvoerleiding langs de plugkraan zo door de kanalen en achter de zuiger doordringen en hem naar beneden duwen, en aldus de dalende slag van de motor vergemakkelijken.

De perslucht keert terug ze ontsnapt. De plugkraan regelt de persluchttoelaat voor de kleine zuiger, en om de motor op enkele effect te laten werken, volstaat het plugkraan te sluiten. De veranderlijk volume lucht tussen de twee zuiger staat door het kanaal met de buitenlucht in verbinding. Bij dubbelwerkende motoren moet de aankoppeling van de schudgoot met de motor door en stang geschieden.

3) Tegencilinder. - Wanneer de hellen onvoldoende is, of wanneer men het debiet der schudgoot wil vermeerderen (aantal slagen per minuut verhogen), maakt men gebruikt van een tegencilinder. Het is een cilinder waarin zich een waarin zich een zuiger op en af beweegt. De zuiger wordt naar omhoog getrokken door de motor en daar beneden gedrukt door de veerkracht der perslucht die tussen de bovenzijde van de zuiger en de cilinder gevangen zit. In principe verbruikt de tegencilinder dus geen perslucht, maar de motor zelf moet een grotere weerstand overwinnen, waardoor zijn verbruik stijgt. 

De tegencilinder ligt onder of neven de schudgotenreeks, ongeveer in het onderste derde of vierde deel er van. Benevens de tegencilders met perslucht, heeft men er ook met een spiraalveer.
c) De eigenlijke schudgoot. - Een gotenreeks bestaat uit een reeks korte elementen van 3 m lengte. Elk element of schudgoot bestaat uit een reeks korte elementen van 3 m lengte. Elk element of schudgoot bestaat uit een reeks korte elementen van 3 m lengte. Elk element of schudgoot bestaat uit plaatijzer van 3 tot 5 mm dikte en heft een profiel, gelijkend op dat van een eetbord. De schudgoot rust met haar ondereinde op de bovenrand der volgende.

De schudgoot rust op de muur door middel van een raampje; tussen dit raampje en het vast raampje van de schudgoot wordt een los wielenstel (wagentje) gelegd. Het profiel van het raampje is zodanig, dat de schudgoot op het einde van de dalende slag een schok ontvangt die producten doet doorschuiven. Naast dit type schudgoot bestaan er nog andere, zoals b.v. de schudgoot met de wielen er aan bevestigd, rustend op het losse raampje, de schudgoot op kogelramen; enz. Beide hebben het voordeel slecht uit twee delen te bestaan. De goot op de kogels laat toe de hoogte te verminderen en is bijzonder geschikt voor vrij spoedig in contact met het gesteente.

Men heft ook getracht de boutverbinding door snelkoppelingen te vervangen, doch het goede systeem is nog, op punt te stellen. De schudgoten kunnen ook met kettingen aan de pijlerbetimmering gehangen worden. De kettingen moeten op gelijke afstanden en verticaal hangen; daarbij moeten al de kettingen dezelfde lengte hebben, zoniet stampt de goot gelijk en schip. Voor eenzelfde schudgoot moeten de kettingen aan weerszijden even lang zijn.

De liggende schudgoot is sneller ineengezet, de schok is heviger en dus het vervoer sneller, maar dit systeem biedt een grotere weerstand aan de motor. Een hangende schudgoot is moeilijker op te stellen, geeft zachtere en langzamere werking; de motor ontvangt de ganse schok der dalende goot, de weerstand is echter geringer. Ook bestaat hier minder kans op bevuiling. 

d) Aanleggen ven schudgoten. - Om een schudgotenreeks te leggen hebben we schudgoten nodig, afhankelijk van de lengte; daarbij komt nog de aanzetgoot, versteekgoten en voor elke schudgoot een raampje, een wagentje en twee schudgootbouten. De aanzetgoot is een schudgoot, die onmiddellijk met de motor verbonden is; deze goot is zwaarder en sterker dan de andere. Er bestaan verschillende aanzetgoten, naargelang de verbinding met de motorketting of stang zich onder schudketting aan het boveneind of zijdelings van de schudgoot bevindt.
Versteekgoten zij schudgoten waarvan de lengte regelbaar is, en kunnen de lengte regelbaar is, een kunnen zowel in het midden als aan het onderen boveneind van een gotenreeks gebruikt worden. In de randen der schudgoten zijn randen geboord, waarin men kleine schroefboutenkan steken. Wanneer de pijlergoot op een andere afvoergoot uitmondt, worden op deze laatste meestal opzetplaten bevestigd.
Een ronde, houten balk onder een schudgoot leggen is slecht, daar het de beweging der goot remt, waardoor de kolen minder snel afschuiven; ook kan de goot het hout in wrijven, zoals dit ook kangebeuren als schudgoot tegen de houten stijlen der ondersteuning schuurt.

e) Aandrijving. - De overbrenging van de motorbeweging op de goten kan geschieden ofwel rechtstreeks met ketting of stang, ofwel onrechtstreeks. Bij rechtstreekse overbrenging kan men drie gevallen onder onderscheiden: de motor ligt naaste de goten; de motor ligt onder de goten: de motor ligt aan de uiteinde van de gotenreeks. Voor wat de werking van de aangaat, is de laatste schikking de voordeligste, daar ze gaan bijkomende wrijvingskrachten veroorzaakt. 

De rechtstreekse aandrijving met de motor, naast of onder de goten, is hier te lande het meest toegepast; In die gevallen kan het schadelijk effect van die schikking verminderen door de motorketting te verlengen en de motor zo dicht mogelijk naaste de goot te leggen. De motor legt men liefst nabij het boveneinde van de gotenreeks. De motor rust op een ijzeren raam bestaande uit twee U-ijzers, waarop van de motor vastgeschroefd zijn en twee dwars ijzers die de U-ijzers verbinden. Twee zware kettingen verbinden de achterzijde van het raam met en schoen, waarin de voet van het schoorhout gezet wordt (motor nevens de goot), ofwel schoenen zijdelings, als de motor de goot ligt.

f) Voornaamste voordelen der schudgoten: Lange en rechte kolenfronten worden mogelijk in tegenstelling met de oude ontginningsmethode. - daardoor betere luchtverversing. - Vermindering van stof door vermindering van de herscheppen. - Het rendement in stukkolen vermeerdert - Minder gruis. - Een doelmatige betimmering en een stelselmatige vulling worden mogelijk, zelfs onvermijdelijk. - De schudgoten kunnen producten op grote afstanden vervoeren, door verschillende gotenreeksen achter op te stellen, op voorwaarde dar de beweging dalend blijft. - Door het gebruik van schudgoten die lange fronten toelaten, valt het delven van tussenbanen, remhellingen, schouwen, enz. weg. - Ze laten een snelle voortschrijding en een vermeerdering van de voortbrengt toe. De concentratie van de voortbrengt is, de schudgoot, een werkelijkheid geworden. 

2. De transportbanden. - a) Principe. - Een gummi- of balatum riem zonder einde wordt tussen twee draaiende rollen, de aandrijfrol en de keerrol in beweging gebracht en op regelmatige afstanden ondersteund door tussenrollen. Het groot voorstel van de transportband is, dat producten is, dat de producten al stijgen,d kunnen vervoerd worden, horizontaal of dalend onder een geringe helling.

De constructie van een transportbandeninrichting hangt vooral af van de plaats waar ze opgesteld wordt; men moet hier 2 gevallen onderscheiden naargelang het vervoer in de pijler of in de galerijen moet geschieden. In de pijler wordt de transportband op verschillende plaatsen geladen, het laden zelf is niet regelmatig, daarbij moet de installatie laag zijn, gemakkelijk van elkaar losgemaakt en even gemakkelijk en vlug met elkaar verbonden kunnen worden. 
Bij voorkeur gebruikt men in de pijlers transportbanden met vlakke bovenband en opzetborden en een overdekte onderband. In zeer lage pijlers bezigt men de onderband voor 't vervoer, terwijl de bovenband door aan de kappen hangende rollen gedragen voor 't vervoer, terwijl de bovenband door 't vervoer, terwijl de bovenband door aan de kappen hangende rollen gedragen wordt.

In de galerijen, waar de lading op wel bepaalde en bijzonder ingerichte plaatsen geschiedt, wordt steeds de trogvormige bovenband en de vlakke overdekte onderband gebruikt.   b) De aandrijfinrichting. - de aandrijfinrichting bestaat uit: 1) de aandrijfmachine; 2) de snelheidregelaar; 3) de aandrijfkop en 4) de keer- of spanrol. De eerste 3 delen staan op één zelfde raam en zijn onderling verbonden zoals op aangegeven . - De aandrijfmachine is een persluchtturbine of een elektromotor.  

1) De persluchtturbine bestaat hoofdzakelijk uit 2 in elkaar grijpende tandwielen A en B. De persluchtinlaat geschiedt langs C of E. Is C open dan is E gesloten en de perslucht zal langs a en b tegen de tanden drukken en deze doen draaien. De perslucht kan langs D in de buitenlucht ontsnappen. Om de draairichting te veranderen volstaat het de persluchtinlaat over te brengen van C naar E en C af te sluiten, manoeuvre dat door schuif F bekomen wordt. In de schuif zit een tandbeugel die met een tandsector kan ingrijpen waaraan de hefboom van de omkeerbeweging bevestigd is. De snelheid van een persluchtturbine is tussen brede, grenzen regelbaar.  

2) De snelheidsregelaar . - Op de as van de persluchtturbine of elektromotor is een snelheidregelbaar gekoppeld, die uit de groep tandwielen bestaat die snelheid van de aandrijfmoter (150 tot 1800 toeren per minuut) aanpassen aan die van de aandrijfrol en de beweging overbrengen naar de aandrijfrol.

3) De aandrijfkop. - De bewegingsoverbrenging van de aandrijfrol op de transportband geschiedt door wrijving. De as van de snelheidsregelaar is ook de as van de aandrijfkop waarop een tandwiel staat, dat de twee aandrijftrommels in beweging brengt. In de aandrijfkop bevinden zich nog 2 losse geleidingsrollen en die beletten dat de delen van de transportband tegen elkaar zouden wrijven. De laadsnavel kan op verschillende hoogte gehangen en daarbij meerdere voor de aandrijfinrichting opgesteld worden; hetgeen eensdeels toelaat de machine op een goede plaatst te zetten en anderdeels de uitstorting in de mijnwagens vergemakkelijkt.

4) De keer- of spanrol. - De keerrol staat aan het eindpunt van de transportinstelling en is in een kast op een slede gemonteerd. Door de keerrol in de lengterichting van de transportband te verplaatsen kan de spanning van de band kleiner of groter gemaakt worden.  

c) De instelling van een transportband. - Tussen de aandrijfinrichting en de keerrol is de transportband, zowel de boven- als de onderband door rollen ondersteund. Een volledige ondersteuningselement bij een trogband en overdekte onderband bestaat uit een grote draagstoel, een kleine draagstoel, de verbindingsstoelen is 2.50 m; tussen de kleine 1.25 m. De grote draagstoelen, steunpunten van de onderrol, zijn langs 2 zijkanten door een verbindingslat verbonden. de kleine dragen enkel de bovenband door middel van een horizontaal liggende middelrol en twee schuin liggende zijrollen; deze laatste vormen met de horizontale van 20° waardoor de trogband een maximum vervoercapaciteit heeft.  

d) Band en bandverbinding. - De gummiband is het kostelijkste deel van de bandinstelling en daar zijn het meest aan sleet blootgesteld is, moet er de meeste zorg voor gedragen worden. De transportband bestaat uit meerdere stukken: daarbij moet de band bijna dagelijks verplaatst ,verlengd of verkort worden zodat de bandverbindingen, die terzelfder tijd stevig en elastisch moeten zijn, is deze met niloshaken de meest gebruikte. De niloshaken worden aan de banduiteinden over geheel de bandbreedte in de band gedrukt. Voor het maken van deze verbindingen gebruikt men een mechanische hakentang. Tussen de beide rijen haken steekt men een kabel die de scharnier vormt (ritskabelje).  

e) Werkwijze voor het herstellen van een breuk in de transportband. De band A en B recht afsnijden en niloshaken op de 2 banduiteinde zetten. - De twee bandklemmen zetten (een bandklem bestaat uit 2 hoekijzers waartussen de band geklemd zit). De bandklem B voor een draagstoel vastzetten, en de bandklem A naar B trekken, 't zij door een spanschroef, een stijlentrekker of een ander dergelijk toestel dat tussen bandklemmen staat. - Zodat de band elkaar is, de scharnier bevestigen. 

f) Vergelijking tussen schudgoot en transportband. 
- De aslijn van de transportband bevindt zich noodzakelijkerwijze in een verticaal vlak, dit is geen volstrekte vereiste voor de schudgoot (een zekere kromming is hier mogelijk). - Het vervoer met transportband is zachter en breekt minder de producten, van daar ook minder stof. - De schudgoot is goedkoper en gaat langer mee dan de band (prijs en onderhoud). - De transportband kan in pijlers en galerijen met tegen helling gebruikt worden en kan dienen voor vervoer in hellingen voor zover de helling 15° niet overtreft (25 cm per meter). - het opstelling van de transportband vergt meer zorg dan het monteren ener schudgoot. - Het groot voordeel van de band in lange en betrekkelijk regelmatige pijlers is, dat men slecht één installatie hoeft in te bouwen, waar men anders 3, 4 en meer schudgotenreeksen achter elkaar zou moeten opstellen. - In geval van nood (gebergtedruk- of gevaar voor instorting) geschiedt het uittrekken van het materiaal veel sneller met een transportband dan met een schudgoot. - Het water is verderfelijk (balata is uitgesloten in water) voor de transportband; het doet ook de band slippen. Het water doet echter ook de schudgoot roesten en de producten schuiven zo goed niet meer af. 

3. Schraapbanden. - De schraapbanden bestaan ook uit een aandrijfmechanisme, een keerrol en verlengstukken (goten). Het vervoermiddel is een enkele of dubbele transportketting waaraan op regelmatige afstanden meenemers geplaatst zijn. Een persluchtturbine zet de beweging over op een naaf, die de ketting in haar draaiende beweging meesleept. Dit vervoersysteem is vrij van schokken en heeft een regelmatige bewerking, het gebruikt drijfkracht en kan de volgende een steile helling opvoeren.  

Het toestel neemt minder plaats in dan een transportband, is gemakkelijk om te leggen en volgens de kracht van de motor kan de kolen over een lengte van 30 tot 70 vervoeren. Voor steenvervoer is dit toestel minder geschikt. Schraapbanden zijn aan te bevelen in kort dalpijler (dalpijler: kort pijler onder de vervoergalerij van de pijler gelegen) ook kunnen zij met goed gevolg in storingen aangewend worden. Voor transport op grote schaal zijn ze niet geschikt. Schudgoten en transportbanden blijven inderdaad de voornaamste vervoermiddelen in de pijlers.

4. Andere vervoermiddelen in de pijler. - In zeer steile lagen gebruikt men afladers of remkettingen (zie verder galerij - transport) die veel gelijken op schraapbanden lopend in dalende zin. De stuwschijfgoot wordt gebezigd bij flauwhellend transport; zij bestaat uit een hoekvormige goot waarin een ketting dalwaarts schuift, voorzien van metalen schijven die de kolen voortstuwen. De zeer moderne eendesnavel (duck-bile) is een lepelvormige op een spil draaiende schudgoot die automatisch de kolen van het front wegschept en voorttransporteert. Is goed geschikt voor zekere afbouwmethodes (kamerbouw). 

B. VERVOER BIJ DE LAADBAK.  De kolen, die aan de voet van de pijler komen, kunnen ofwel rechtstreeks,ofwel door tussenkomst van een of meer transportinstallaties in de mijnwagen geleden worden. Wanneer men met schudgoten werkt, plaatst men een ijzeren laadbak aan de pijlervoet, rustend op de muur of met kettingen opgehangen, waarin dan de versteekgoot (met ondereind zonder oren) van de onderste gotenreeks uitmondt en de producten in de laadbak uitschudt. De schudgoten steken 50 tot 60 cm in de laadbak vergemakkelijkt het vullen der mijnwagens. 

De laadbak heeft voor doel het debiet te matigen en de snelheid der kolen des te meer te herleiden naarmate de laadbaksectie groter is; immers in de laadbak gaan de kolen van een schuddende in een regelmatig glijdende beweging over. De kolen vallen ook met minder geweld in de wagens waardoor vergruizing wordt vermeden. Men heeft smalle laadbakken waarmede laadbakken waarmede men de mijnwagen in tweemaal vult en bredere (ongeveer de lengte van de wagen) waaronder de vagen zonder verplaatsing kan geleden worden.

De laadbak moet op de juiste plaats aangebracht worden. Ligt de laadbak niet voldoende hoog boven de wagen, dan is het zeer moeilijk om de wagens behoorlijk vol te laden. Ligt de bak niet ver genoeg of te ver over de wagenrand dan behoorlijk vol te laden. Ligt de bak niet ver genoeg of te ver over de wagenrand dan vallen veel kolen in de galerij. Best is de onderste laadbakrand ongeveer 25 cm over de wagenrand en 35 cm boven de wagen te hangen. Indien de mijnwagen niet aan de voet van de pijler geladen worden, maar wel in de steengang, zoals nu meestal het geval is, blijft de inrichting van een laadbak nodig, die ook aan de hoger vermelde eisen moet voldoen. In de beide gevallen worden de kolen, die naast de wagen vallen, door een helper van tijd tot tijd opgeschept. 
 
Alvorens de wagens te laden is het nodig er een nummerplaatsje aan de hangen, voor elke post en voor elke werkplaats wordt een speciale nummerplaat gebruikt met het nummer van de betreffende werkplaats. De lader heeft voor opdracht de wagens behoorlijk te vullen (overvolle te maken); daarom moet hij de dikke koolkluiten langs de zijden houden en de fijne kolen er tussen in. Veiligheidshalve draagt de laadjongen laadwanten aan de handen. 

De ledige wagens worden door een lier, naast de laadbak opgesteld, tot onder de bak getrokken; met een andere lier, die aan het begin van het opstelspoor staat, worden de beladen wegens vooruitgetrokken; hiermede wordt een trein gevormd, die de locomotief, na de ledige wagens voor de werkplaats gebracht te hebben, naar de schacht zal voeren. Het vervoer bij de laadbak kan ook met wegentrekkers gedaan worden. De wagentrekker bestaat uit een grote cilinder met zuiger die tussen de spoorrails aangebracht is, en zodanig ingericht, dat bij elke impuls de wagens over een wagenlengte vooruitgestuurd worden. 

C. VERVOER IN TUSSENGALERIJEN EN BLINDE GALERIJEN. In de moderne ontginningsmethodes (werkplaatsen met één enkel afbouwfront) worden geen tussengalerijen of blinde galerijen meer gedolven. In het volgende hoofdstuk zullen wij in 't kort deze oude ontginningswijze bespreken die zoals we zullen zien niet aan te bevelen is uit oogpunt der veiligheid.© E.C.

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...