Zuid Limburg

DE STEENKOLENMIJNEN IN ZUID-LIMBURG

Afdaling

Het deel van onze provincie Limburg bezuiden Sittard is een geografische uitwas van ons land. De volksaard is er een geheel andere dan in Noord-Nederland en dit is,  met  geïsoleerde ligging, een van de oorzaken, waardoor er voor ’t gevoel van den Zuid-Limburger nooit een sterke band tussen hen en zijn medevaderlanders bestond. Met den oorlog is dit anders geworden. 

Wachten op een afdaling

MIJNWERERS WACHTEND OM AF TE DALEN

Afdaling en terugboven

Toen het dagelijks verkeer met België en Duitsland verbroken moest worden, zijn bij den Zuid-Limburg pro-Nederlanders gevoelens boven gekomen. Dit uitte zich in de gedweeheid waarmee hij zich gaf voor den verplichten of vrijwillige militairen dienst en den weinigen tegenstand die werd ondervonden bij de invoering bij de Nederlandse munt in plaats van de Duitse en Belgische, welke tot nu toe als ruilmiddel golden. Meer moeite kostte ’t den Limburger om zich in economisch opzicht geheel te laten regeren door den “minister van Holland”, maar ook hierin heeft hij andere Nederlands leren berusten. Die ontwaakte genegenheid van den Limburger voor zijn groter vaderland is een vrije onbaatzuchtige en zeker veel belangstelling van den Nederlander voor het zuidelijke uithoekje. Vroeger was dit stuk land niet veel meer dan een buitenpost voor het Nederlandse volk, maar sinds enkele jaren begrijpt men, dat het een kostbare bezitting is, en nu wordt het in ere gehouden.

koolwinning_met_schudgoot

KOOLWINNING MET SCHUDGOOT

En met recht. De Z.-Limburgse los brengt een vrije grote hoeveelheid graan op, doch dat is bijzaak; het voornaamste is dat Z.- Limburg twee producten levert, die te voren uit het buitland werden betrokken, toch waaraan in de oorlogsjaren steeds groter is ontstaan. Het zijn steenkolen en kalk. Het Noordelijk deel van Zuid-Limburg met sittard, Heerlen, Kerkrade een strook van 10 km breedte bij 25 km lengte is het kolenland. Ook in N.-Limburg bij Roermond tot in de Peel strekt zich een kolenveld uit, evenals ’t Zuid-Limburgse een uitloper van het grote Rijnsch-Westfaalsche kolengebied, maar dit is nog onaangetast.

Ten zuiden van het Z.-Limburgse kolenveld tot aan de Belgische grens liggen de gemakkelijk ontginbare kalkheuvels. Naar deze beide producten gaan thans de begeerten van het Nederlandse volk. De Zuid-Limburger ondervindt  daarbij dat ’t met grote heren slecht kersen eten is; de bezittingen van zijn bodem worden weggehaald, dit wel zijn welvaart stijgen, maar tegelijk wordt een kwaad bedreven, dat onherstelbaar is. Zuid-limburg is een heerlijk land; dank zij de geologische gesteldheid heeft het een eigen natuur, die men nergens in ons land terugvindt, en deze wordt door de ontginningen verstoord.

De kalkindustrie graaft de heuvels af met hun bossen, hun hellingen met bouwland van wisselende kleur; de mooie plekjes met zeldzame wilde gewassen worden vernield zonder enig gevoel van piëteit. De mijnindustrie lijkt misschien onschuldig omdat ze haar bedrijf uitoefent diep onder den grond; inderdaad is de ergste van de twee. Voor elke mijnontginning zijn uitgebreide bovengrondse  werken nodig als kantoor- en badgebouwen, kolenwas- en zeefinrichtingen, schachtbokken, elektrische centrales, spoorwegemplacementen, soms briketfabrieken en cokesovens.

Reddingsbrigade

ONDERGRONDE VAN EEN REDDINGSBRIGDE

Ook al worden deze met overleg aangelegd, blijft toch ’t enige wat men bereiken kan, dat zij zo weinig mogelijk lelijk zijn. Het silhouet van het landschap wordt op veel plaatsen door schoorstenen en daken verbroken. Dit is nog niet al; ’t kwaad wordt op veel groter schaal bedreven. Dennenbossen worden omgekapt, want ’t hout is nodig voor stutten in de mijngangen; het zwarte water dat uit de mijnen worden opgepompt, wordt geloosd in de beken, die daardoor voor goed haar helderheid verliezen; kunstmatige bergen worden opgeworpen van de stukken steen, die in de mijn losgehakt, daar overtollig zijn, of de sappige vallei van beek wordt met zo ’n puinmassa gevuld.

De Limburgse natuurvrienden zijn veel plekjes verdwijnen die hun heilig waren.   De steenkoolontginning in Zuid-Limburg bestaat al heel lang. Ieder herinnert  zich van de lagere school, ’t zwarte plekje, dat op de landkaart bij Kerkrade was aangegeven. Op deze plaats werden al in ’t begin der 12 e eeuw kolen ontgonnen; zij kwamen daar aan de oppervlakte en waren dus een zeer gemakkelijk bereikbare brandstof. Hier ligt nu de Domaniale mijn. ’t Plekje op de kaart moet onder de hand belangrijk zijn uitgebreid; in de omgeving van Kerkrade en Heerlen, liggen behalve de Domaniale, nog zeven andere mijnen, waarvan vier door particuliere maatschappijen met buiten kapitaal worden met buitenlandse kapitaal worden ontgonnen, de drie andere door den Staat. In 1902 heeft de Nederlandse Regering ’t Staatsmijnbedrijf opgericht, dat in 1916 reeds begon met werken van de vierde staatsmijn, Maurits ten Zuiden van Sittard.

Materiaalvervoer

SLEEPERS VERVOEREN HOUT DOOR EEN MIJNGANG

Transportmateriaal

Voor den oorlog maakte ’t mijnbezit op den Noord-Nederlander niet veel indruk: geen wonder, want 2/3 deel van de gewonnen kolen gingen naar ’t buitenland. In den afgelopen strengen winter, 1916-’17, toen de kolenaanvoer uit ’t buitenland zeer gering was, is ’t een uitkomst geweest dat  ons land zijn mijnen had. Hoe hadden we anders de kou en de duisternis moeten bestrijden, en de fabrieken in gang houden ?

In enkele jaren is de kolenopbrengst verdubbeld, zij is nu 3 miljoen ton per jaar en neemt nog steeds toe. Onnodig te zeggen dat er gewerkt wordt in ’t Zuiden van Limburg; men doet wat men kan, maar menige particulier en menige industrie hebben ondervonden dat de capaciteit van de mijnen bij lange na nog niet voldoende is; wat zij leveren is 1/3 deel van ’t geen ons land nodig heeft. “Steenkool” is een misleidend woord; wat ermee bedoeld wordt is geen koolstof en alles behalve steen; integendeel bestaan steenkolen uit organische stof. Zij zijn ontstaan door de langzame ontleding, de onvolkomen verkoling van planten, hoofdzakelijk bomen. Uitgestrekte bossen zijn in een gunstig klimaat gegroeid aan moerassige oevers.

De omgevallen en afgestorven bomen en hun onderdelen, die in ’t water terecht kwamen, ondergingen daar afgesloten van de lucht een langzame ontleding, gelijk die voorkomt bij de laagveenvorming. Nadat een dergelijke massa van gedeeltelijk vergane planten door een laag zand, klei of andere minerale stof was bedekt, kon zich, als de omstaandheden hielpen, een nieuwe laagveenlaag vormen, enz. Dit afwisselend proces speelde zich miljoenen jaren geleden, in een geologisch gesproken zeer lang vervlogen tijd, den carboontijd, af. De afzetting uit deze periode vat men samen onder den naam carboon.  

Paardentransport

DE PAARDENSTAL IN DE MIJN

  Paard in de mijn

In opvolgende geologische tijdvakken ontstonden op ’t carboon lagen van kalk, klei, zand, grint en andere gesteenten, zodat de gedeeltelijk vergane bossen steeds dieper kwamen te liggen en onder hogere druk te staan. Onderwel ging de ontleding steeds door, voordurend werden gasvormige producten afgestaan, wat overbleef werd rijker aan koolstof, maar bestaat nooit uit zuivere kolenstof, steeds uit verbinden van dit element.

Als deze langzame omzetting die men verkoling, of misschien beter inkoling kan noemen, zeer ver is doorgegaan, dan blijft er een steenkool over, die nog maar weinig vluchtige bestanddelen kan afgeven: de anthraciet. Is de minder ver ontleed, dan spreekt men bij opvolgend gasgehalte van: magere, vette, gas- en gasvlamkool. ’t Geluk wil dat ’t Limburgse kolenveld lagen bevat van zeer verschillende samenstelling; sinds lang werd een magere kool ontgonnen, goed bruikbaar voor onze vulkachels; voornamelijk de staatmijn Emma levert een belangrijke hoeveelheid vette kolen, die vooral thans in onze industrieën goed van pas komen.

Wat de carboontijd heeft opgeleverd, ligt meestentijds diep onder den grond; hoe groot die diepte is, of er steenkoollagen zijn en wat voor dikte ze hebben, welke de samenstelling der kool is, waaruit de tussenliggende lagen bestaan, dit alles wordt uitgemaakt door boringen. Zo is ons kolenveld in hoofdzaak geëxploreerd door een groot aantal boringen. Oorspronkelijk zijn de steenkoolvelden vrij vlakke, uitgestrekte gebieden geweest, maar ze zijn niet ongeschonden bewaard.

Kleedruimte_badruimte_in_de_mijn

KLEEDRUIMTE IN HET BADGEBOUW

Badruimte_Kleedruimte

De hete kern van onze aardkost die op die binnenste massa, als op een vloeistof drijft moet krimpen, zij plooit en rimpelt zich daarbij, op vele plaatsen is ze gebarsten. ’t Carboon heeft die bewegingen meegemaakt en uit de boringen blijft dat het veel scheuren vertoont, dat op verschillende plaatsen de lagen zijn doorgebroken en in verticalen zin ten opzichte van elkaar verschoven. Elke mijn heeft minsten twee schachten die de verkeerswegen vormen tussen ’t kolengesteente in de diepte en de aardoppervlakte. ’t Verkeer met liften, de z.g. kooien, die mensen en materialen vervoeren.

Aan den voet van de schachten en op hoger verdiepingen worden horizontale gangen gedreven, eerst in ’t gesteente; ook de beide schachten zijn ondergronds door gangen verbonden. Op zo ’n mijngang rusten honderden meters dikke aardlagen; er heerst dus een belangrijke druk in ’t gesteente om de gang. Dit maakt dat steeds nauwer. Veelal kan ’t gesteente den druk af zodat steenmassa’s naar beneden komen. Door steenval is menige mijnwerker getroffen. Om dit gevaar te verminderen worden in de mijngangen verticale houten stutten, en tegen de zolderingen balkjes aangebracht. Is dit niet voldoende, dan worden de gangen met baksteen of cement bekleed. 

Vanuit de steengangen worden, waar kolenlagen worden doorsneden, gaanderijen aangelegd die de steenkoollagen volgen; de kool wordt met dynamiet los geschoten, in wagentjes geschept en naar de liften gereden. Een mijn in ontginningen heeft stelsels van gangen, op verschillende verdiepingen gelegen. De kolen met de liften in ’t daglicht; daar worden ze van stenen gezuiverd, gewassen en door zeven gescheiden in stukken van verschillende afmetingen.  De techniek vindt in de mijnindustrie een zeer veelzijdige toepassing, en ’t haar ontwikkeling die ’t mogelijk maakt op kolen te ontginnen al liggen ze 1000 M. diep en bedekt door dikke lagen drijfzand.Als de mijn is aangelegd, met haar vele werktuigelijke inrichting, dan begint de eigenlijk koolwinning die geschiedt door den handarbeid van duizenden nijvere mensen.

In de Limburgse mijnen dalen dagelijks ruim 14000 arbeiders af. Hoe worden die mensen beloond voor hun werk, waardoor ze een bevolking van 2 miljoen kunnen voorzien van alle kolen, benodigd voor hun huishoudelijk gebruik, hun industrie, stoomvaart- en spoorwegverkeer ? Het mijnwerkersbestaan is geenszins zo zwaar en gruwzaam, als men veelal denkt. Haast  overbodig te zeggen; in onze mijnen werken geen vrouwen. De mannen hebben een achturige werkdag, waarvan een deel gebruikt wordt voor lopen en schaften. In een grote, hoge bad- en kleedruimte trekt elke mijnwerker de kleren waarmee hij van huis is gekomen uit en steekt zich in de plunje, die hij voor zijn werk heeft bestemd. De ongebruikte kleren worden aan kettingen tot boven in de kap van ’t gebouw geheschen  zodat daar van verzameling van bungelende vogelverschrikkers ontstaat, waarvan een kleerkoop zou watertanden. De mijnwerker gaat van ’t badgebouw door de lampisterie, waar hij zijn lamp krijgt, naar de kooien.

Als de vier verdiepingen,  die zo ’n kooi veelal heeft vol mensen geladen zijn, wordt ze na een elektrisch sien naar beneden gelaten. Beneden op een van de laadplaatsen houdt de kooi stil, de mijnwerkers gaan door de lange donkere gang, elk naar zijn werkplaats, de z.g. kolenpost. Bij de laadplaatsen zijn de gangen breed en ruim en er brandt daar elektrische licht;  er is druk verkeer op de rails van aan- en afrijdende treinen van kolenwagentjes, die in de zijgangen nog door paarden worden voortgetrokken. ’t Hoofdverkeer geschiedt van benzine of samengeperste lucht worden voortbewogen. In de meeste gangen heeft de mijnwerker geen andere licht dan dat van zijn mijnlampje; als hij een collega glimworm tegenkomt is de gewone groet “Glück auf”, als steeds de hoofd gedachte is “als ik maar weer behouden boven kom”.

Ondragelijk is ’t verblijf ondergronds toch niet, de lucht wordt er voortdurend ververst , de temperatuur is vrij constant en matig warm; wel is ’t er zwart en op sommige plaatsen vochtig, op andere droog en stoffig. Na den arbeid, weer boven gekomen,neemt de mijnwerker een sproeibad en laat zijn vuile kleren in ’t badgebouw achter, zodat hij fris en zindelijk in zijn woning terug komt. Zestien uren van elke werkdag en den zondag blijft de mijnwerker boven den grond; een deel van dien tijd wordt veelal benut voor ’t bebouwen van ’t lapje grond bij zijn woning. In de omgeving der mijnen wordt met spoed gebouwd aan grote groepen goed en hygiënisch ingerichte arbeidswoningen; de mijnbevolking neemt zeer snel toe, vooral in de oorlogsjaren, nu vele Nederlanders die in Westfalen werkten naar Limburg zijn gekomen.

De huizenkolonies liggen vrij, soms tegen heuvels, bij dennenbossen of omgeven door bouwland of groene beemden. De levenstandaard in de mijnstreek is vrij hoog, maar de lonen in evenredigheid ook hoger dan in andere bedrijven. Deze hoge verdiensten hebben ’t grote voordeel, dat vrouwen en jonge kinderen niet buitenshuis werk hoeven te zoeken. © E.C.

 

Steenkool komt voor in diverse kolensoorten en - kwaliteiten zoals   antraciet  ,ess- (of halfvet)kool, rookzwakke (of drie-kwart vet)kool en vetkool. Het verschil in gasgehalte maakt het onderscheid tussen deze varianten. Antraciet bevat het minste gas en vetkool het meest. Antraciet en magere kolen zijn gasarm en met name geschikt voor de huisbrand.

De esskolen en rookzwakke kolen zijn bestemd voor industrieel gebruik of als brandstof in   elektriciteitscentrales  . Vetkolen zijn zeer gasrijk; bij verhitting vergruizen deze kolen tot blokjes en klitten aaneen tot sintels. Deze zijn daardoor zeer geschikt voor de fabrikage van  cokes ; een harde kool, bijna rookvrij en nagenoeg zonder zwavel en  fosfor .  Cokes wordt voornamelijk gebruikt bij de productie van ijzer door  hoogovens  en gieterijen. 

Het  gas  dat bij de productie van cokes vrijkomt is een energiebron maar ook een grondstof voor de bereiding van stikstof  kunstmest  en andere chemische producten. Vetkool kan ook direct worden ingezet als brandstof voor de industrie, schepen en  locomotieven .      Bij de winning van huisbrandkolen komen ook veel vergruisde kolen vrij, de zogenaamde fijnkolen.

De fijnkolen zijn niet geschikt als huisbrandkolen, maar worden als - goedkopere - industriekolen verkocht. Door fijnkool en  pek  te mengen en vervolgens samen te persen kunnen briketten en  eierkolen  worden gefabriceerd die wel weer geschikt zijn voor huisbrand. 

Gastarbeiders op hun gezamenlijke kamer in een Belgische pension in de jaren zeventig

Met gastarbeider wordt bedoeld iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten. De beweegreden voor een dergelijke actie is vrijwel altijd een economische: er is te weinig werk in het thuisland en er is voldoende vraag naar arbeiders in het gastland.

Tijdelijk houdt in, dat het de bedoeling is terug te keren naar het land van herkomst, wanneer dat niet meer het geval is, is er sprake van immigratie en wordt de gastarbeider een immigrant. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er naar de rijkere West-Europese landen veel gastarbeiders gekomen. Eerst (voornamelijk voor de kolenmijnen) onder meer uit Polen en de Balkanlanden. In het begin van de jaren 60, werden ten dienste van de zware industrie, mensen gehaald uit landen als Italië - Spanje en Portugal.

In 1964 sluit de Nederlandse regering een wervingsakkoord met Turkije en op 14 mei 1969 volgt Marokko. De gastarbeiders werden naar Nederland gehaald omdat veel Nederlanders het zware- en vuile werk niet meer wilden doen. De uit deze politiek voortvloeiende massa-immigratie werd betaald door de aardgasbaten. Veel gastarbeiders vonden al zoekend naar betere werkomstandigheden dan in de omliggende landen ook zelf de weg naar Nederland. Lees meer...  © E.C.

 

Arbeidsmigranten uit het buitenland speelden een belangrijke rol in de personeelsvoorziening van de Limburgse italiaanse_gastarbeiderssteenkolenmijnen. Als achtste en laatste project van Mijn Verleden Mijn Toekomst worden de gastarbeiders voorgesteld.

Vóór de Tweede Wereldoorlog waren dat voornamelijk Duitsers, Polen en Slovenen. Zij werden vooral aangenomen omdat ze ervaring hadden in ondergrondse mijnarbeid. In deze jaren van snelle opbouw van de mijnen hadden de mijndirecties een groot tekort aan ervaren mijnwerkers. In Limburg zelf waren die in onvoldoende mate te vinden. In 1930 werkten er 12.000 arbeidskrachten uit het buitenland in de Limburgse mijnen. Dat was ongeveer een derde van de totale personeelssterkte.

Tijdens de economische crisis van de jaren 1930 moesten de mijnen inkrimpen. Vooral buitenlandse mijnwerkers werden ontslagen. Daarom was in 1939 het aantal buitenlanders in de Limburgse mijnen teruggelopen tot 3.400, 10 procent van het totale aantal mijnwerkers.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de mijnen opnieuw regelmatig een beroep doen op mijnwerkers uit het buitenland. Het verschil met de vooroorlogse periode was vooral dat de arbeidsmigranten nu voornamelijk ongeschoolde mijnwerkers waren. In de Limburgse mijnen kregen ze een basisopleiding voor de ondergrondse arbeid. Ze kregen een tijdelijk arbeidscontract. Het waren met andere woorden gastarbeiders, die na één of twee jaar werk in de mijnen weer naar huis zouden terugkeren.

Tussen 1948 en de sluiting van de laatste mijn in 1974 wierven de Limburgse mijnen deze gastarbeiders in verschillende landen, zoals Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland en Marokko. Italianen en Spanjaarden arriveerden per trein in Limburg. In de jaren zestig werd ook het vliegtuig gebruikt, bijvoorbeeld voor de Joegoslaven die vanaf 1962 werden geworven.

Logement.In 1948 sloten de Nederlandse en de Italiaanse overheid een overeenkomst, die het mogelijk maakte dat de mijnen in Italië arbeidskrachten konden werven.

Eind jaren veertig kwamen ongeveer 700 Italianen naar Limburg. Een veel grotere groep (enkele duizenden) kwam in de jaren tussen 1956 en 1958. In 1962 en 1963 arriveerde een laatste groep van ongeveer 200 Italiaanse mijnwerkers in Limburg. Ze werden aanvankelijk geworven in het noorden van Italië, maar later vooral op Sardinië en in de provincie Abruzzen.

De mijnen zorgden voor deze jonge, meestal ongehuwde gastarbeiders voor kost en inwoning in gezellenhuizen.

Ook betaalden de mijnen de reis naar Limburg. De Italianen kwamen per trein aan op station Maastricht. Daar werden ze opgewacht door vertegenwoordigers van de Limburgse mijnen, die de nieuwe arbeiders naar hun woonplek begeleidden.

Vanaf 1962 wierven de mijnen ook in Spanje. Een kleine duizend Spaanse mijnwerkers besloten hun geluk in de Limburgse mijnen te gaan beproeven. Ook zij reisden groepsgewijs met de trein naar Limburg, waar ze op station Maastricht arriveerden.

Gastarbeider-2

Veel gastarbeiders viel het zware en ongezonde werk in de mijn tegen. Lang niet iedereen diende zijn contract uit, ook al omdat de heimwee vaak toesloeg. Bovendien waren er de nodige culturele obstakels. Zo protesteerden in april 1963 ongeveer 200 Spaanse gastarbeiders tegen het eten in de gezellenhuizen Leijenbroek (Sittard) en De Egge (Brunssum) dat volgens hen niet goed was.

Ze kregen gerechten voorgezet die ze in Spanje niet kenden. Toen ze in staking gingen, werden ze door Staatsmijnen op staande voet ontslagen. Bemiddelingspogingen van onder meer de Spaanse viceconsul mislukten en uiteindelijk vertrokken naar aanleiding van het conflict bijna 300 Spaanse mijnwerkers uit Limburg. Zij stapten in Maastricht op de trein, blij dat ze terug naar huis konden. ©

 

Een grensarbeider is iemand die in één land (het werkland) werkt, in een ander land (het woonland) woont en gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week naar het woonland terugkeert. Een grensarbeider wordt ook wel een grensganger genoemd. Voor grensarbeiders is de belasting en de uitvoering van wetten op het gebied van de sociale verzekering administratief nog niet zo eenvoudig geregeld, niet voor de grensgangers zelf en niet voor de ambtenaren die de regelingen moeten uitvoeren. Zo kunnen grensgangers vaak in meerdere landen belasting en premies betalen en van voorzieningen gebruik maken. Lees meer... ©

 

 

HOUTHALEN - HELCHTEREN

Arrondissement Maaseik: provincie Limburg

Deelgemeenten: Helchteren, Houthalen

7827 ha; 30.000 inwoners 

Helchteren 3530

6.640 inwoners

1107: Haletra; haledjra= jeneverbessenstruik

Helchterenaar; Helchterens

2979 ha; Kempisch plateau; 65-80m); heide, bossen en weiden; doorsneden door enkele beken, onder meer de Mangelbeek op de grens met Houthalen

woondorp; handel; industrie, kazerne, vakantiepark

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 15 km) en Neerpelt/Lommel 

GESCHIEDENIS

De heerlijkheid Helchteren hing tijdens het ancien regime af van de abdij van Sint-Truiden, die hier een waterslot, ter Dolen, liet bouwen. De abdij bevat zowat de geestelijke als de heerlijke rechten in het dorp. Er waren vier gehuchten, De Hoef, Dorp, Kunsel en Sonnis, die alle vier op de noordelijke helling van de Mangelbeek lagen. 

Helchteren werd geleidelijk ontsloten door de aanleg van de weg Luik-’s-Hertogenbosch in 1768-1788, de bouw van een station aan de spoorweg Hasselt-Eindhoven in 1865 en aanleg van de weg Heusden-Bree in 1908-1910.

Vooral de ontginning vanaf 1930 van de steenkoolmijn Helchteren-Zolder en de inplanting van de kazerne tussen het dorpcentrum en het gehucht Sonnis, hebben het aanzicht van het dorp gewijzigd. Alleen in het oostelijke gehucht Sonnis is het eeuwenoude agrarische nog bewaard gebleven. 

In september 1944 werd in Helchteren hevig slag geleverd tussen en Duitse troepen. Na de oorlog werden nog een kazerne en een schietveld voor aangelegd, zodat momenteel één derde van het grondgebied gebruikt wordt door de militairen. 

BEZIENSWAARIGHEDEN

De driebeukige neogotische Sint-Trudokerk  van 1890-1895 is van baksteen met sierelementen van natuursteen. Architect was H. Martens uit Stevoort. De kerk werd in 1910-1911 gewijzigd: de toren werd en het schip verbouwd. Het meubilair is neogotisch van ca. 1895-1896, behalve twee laat-barokke portiekaltaren, drie biechtstoelen en een koperen doopvont uit de 18 de eeuw. Het orgel uit 1884-86 is van de Maastrichtse orgelbouwer Pereboom & Leyser.

Verder enkele 16 de eeuwse zoals het triomfkruis, een gekruisigde Christus, Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, Sint-Sebastiaan en Sint-Luciabeeld dateert van ca. 1700.

Bij de Sint-Trudokerk ligt het ontmoetingscentrum de Roepsteen, alsook het vroegere gemeentehuis van Helchteren, met een gedenkplaat Jan Wouters. Ervoor een monument voor de gesneuvelde uit de beide wereldoorlog, alsook onder een linde de oude roepsteen, waarop de belleman zijn nieuws vertelde. Aan de kerk staat nog een Heilige Hartbeeld met een gedenkplaat voor pastoor Felix Germens (1887-1923). Verspreid over de gemeente staan verscheidene kapellen, onder meer langs de Helzoldstraat, de Kapelstraat en aan de Hulsthagenstraat. Deze laatste werd opgericht in 1946 als herdenking aan de slachtoffers uit de wereldoorlogen en is geklasseerd als legermonument. 

Ten noorden van de dorpkern ligt het waterslot de Dool.  Het is een versterkt herenhuis en voormalig zomerverblijf van de abten van Sint-Truiden. De kern van het ‘kasteel’ is een nagenoeg vierkant binnenhof, aanvankelijk versterkt door ronde hoektorens waarvan de twee noordelijke bewaard bleven. In de17de-eeuw abtsverblijf verruimd. In opdracht  van abt R. Mottart, 1780-1783, werd het gebouw tot een U-vormig classicistisch landhuis verbouwd. Ook de laatgotische huiskapel werd toen aangepast. In 1797 werd het domein openbaar verkocht. Voor het kasteel ligt een boerderij, waarin sedert 1994 een ambachtelijke brouwerij en een taverne zijn ondergebracht. De omgeving van het kasteel De Dool is als landschap geklasserd.

Ten noorden hiervan bevindr zich het park Molenheide 180 ha, een vrijetijds-en vakantiepark het bungalows, campings, sutropisch zwembad, congrescentrum en sportinfrastructuur. Ter westen ligt het Wild- en wandelpark en Molenheide, 100 ha, een omheind natuurgebied, waar inheemse dieren als herten in hun vertrouwen omgeving leven.

Op het gehucht Sonnis nog verscheidene oude boerderijen, typisch Kempense langgevelhoeves, in baksteen.

Aan de Heerkensweg, zgn. “kasteeltje” Hoeverheide, gebouwd ca 1870 door de Aalsterse textielbaron Leon Leirens. De Toscane villa ligt in een Engels landschapspark met exotische bomen. De gemeente heeft ook

enkele fraaie villa’s uit het interbellum, onder meer langs de Kazernelaan en in de Korte Heidestraat. 

EVENEMENTENKALENDER

Pinksteren: kermis

voorlaatste weekend van juli: modelvliegtuigenmeeting “Jets over Pampa”

voorlaatste weekend august: Ter Dolen fietshappening

zondag na 8 september: kermis 

GASTRONOMIE

Ter Dolen bier 

Houthalen 3530

23.360 inwoners

1117: Hallu, ca. 1212 Holt-Halen = bos, en Halen= bochtig hoogland

Houthalenaar; Houthalens

4849 ha; Kempisch plateau (60-75 m); doorsneden door enkele beken die alle naar het zuidwest vloeien, zoals de Laambeek op grens met Zonhoven en Mangelbeek op de grens met Helchteren

regelmatig bussen naar Hasselt (station, 12 km), Genk, Beringen en Neerpelt/Lommel

woondorp, sociale woonwijken; handel; industrie; verzorgingscentrum 

GESCHIEDENS

Er zijn verscheidene vondsten uit de prehistorie en uit de vroege middeleeuwen. In 1141 verwierven de norbertijnen van Floreffe (Namen) het domein Hengelhoef en in 1228 Kelchterhoef. De norbertijen hadden ook de geestelijke zeggenschap over de kerken van Houthalen en Laak, benoemden er de pastors en indien de tienden. Op wereldlijk vlak behoorde Houthalen tot het graafschap Loon en later tot de heerlijkheid Vogelzang, die ook de omliggende dorpen Zonhoven, Zolder en een deel van Heusden omvatte.  

Houthalen had zoals de omliggende dorpen vaak te lijden van doortrekkende legers. Bijgevolg bouwden de inwoners vier schansen in de wijken, als bescherming tegen de soldateske. De ontsluiting van het dorp kwam er met de aanslag van de weg Luik- ’s Hertogenbosch in 1760-1770 en vooral de exploitatie van de steenkoolmijn vanaf 1938. De steenkoolmijn zorgde voor explosieve bevolkingsgroei, waarbij ook talrijke migranten van buiten Europa kwamen. De wijken Meulenberg en Houthalen-Oost  zijn volledig nieuw gebouwd na de tweede wereldoorlog. In 1965 ging de steenkoolmijn dicht, maar op het geëgaliseerde steenstort werd een industrieterrein aangelegd, zodat de werkgelegenheid verzekerd bleef. Na groeide het centrum uit tot kleinstedelijk handelscentrum.  

BEZIENSWAARDIGHEDEN 

Het moderne gemeente van 1959 is een ontwerp van architect L. Van den Vondel. In de bovenhal hangt het wandtapijt “De Weerwolf” van Houthalense kunstenares Simone Reynders. Op het plein voor het gemeentehuis eert een modern oorlogsmonument van 1970 de nagedachtenis van de slachtoffers van de twee wereldoorlogen.

De modern-gotische Sint-Martinuskerk van 1938-1940 werd door J. Deré uit Hasselt ontworpen. Ze is van buiten van bergsteen, van binnen van baksteen. Ze loodrecht gebouwd op de oude kerk, waarvan de laatgotische bakstenen toren uit ca 1500 en het gotisch koor uit 1437, opgetrokken uit maaskeien en mergel, bewaard bleven. Deze bouwelemeten zijn in de nieuwe kerk opgenomen. In het oud koor staat een barokaltaar, met het 17de-eeuwse paneel Aanbidding der Herders. Onder de toren, met zwaar kruisribbengewelf, bevindt zich de doopkapel met laat 18de-eeuws portiekaltaar en blauwarduinen wijwatervat van 1560.

De kerk bezit fraaie houten beelden uit 16de eeuw: de H. Blasius, de H. Barbara, een Sint-Anna-ten-Drieën, de H. Sebastiaan, Christus aan kruis, de H. Rochus en de H. Ambrosius. Enkele geelkoperen kandelaars en het zilverwerk dateren uit de 17de-18de eeuw.

De houten preekstoel is van 1687. De art-deco glasramen zijn van Brusselse glazenier Frans Crickx.

In de Maaslandse norbertijnerpastorij van 1739 is fraai stucwerk. Ze wordt ook wel de omgekeerde pastorie genoemd, omdat ze de mooiste kant van de tuin toe ligt?

Bezienswaardig is ook het Filip Nerilyceum, gebouwd in 1962-65 in de stijl van het brutalisme, naar ontwerp van architect A. Hoppenbrouwers. Het gebouw wordt gekenmerkt door betonskeletbouw, met veel gebruik van glas en hout. Aan de Oudstrijderslaan ligt de Grieks-orthodoxe kerk. Langs de Grote Baan en de Ringlaan staan nog enkele fraaie villa’s in een parkachtige entourage.

In het winkelcentrum herinneren diverse monumenten aan de verdwenen mijnindustrie, zoals een kolensnijtrommel, een persluchtlocomotief en drie mijnwagens of berlengs. Hier staat ook het Lachmanneke, een ontwerp van Bernard Keunen en Rik Jacibs. Aan de Guldensporenlaan staat een modern beeld “De mijnwerker” van Flor Verbist. Dezelfde kunstenaar ontwierp ook het monument “Gevallen vleugels” op het kerkhof, ter herdenking aan de geallieerde piloten die neerstortten in de gemeente tijdens de tweede wereldoorlog. 

Op een  kleine hoogte in het gehucht Laak, ten noorden van het centrum, rijst de 17de-18de-eeuwse eenbreukige Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. Ze is gebouwd in baksteen, het koor in mergelsteen. De bakstenen westertoren heeft een klokdak met peervormige spits. Het tongewelf van de kerk is met stucwerk versierd. Er staat een laat- 18de-eeuws portiekaltaar en enkele beelden in volkskunst.

De moderne Sint-Jozefskerk van 1965 is een ontwerp van architect Dewandre uit Hasselt. Het is een eenbeukige zaalkerk, met voorportaal en klokkentoren. Nog in Laak staat de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onrust. Het is een eenvoudige kapel onder linden, die in 1980 door een storm verwoest werd, maar nadien heropgebouwd. 

Langs de Pastorijstraat liggen nog enkele gebouwen van de voormalige steenkoolmijn, onder meer het vroegere administratief centrum, waarin nu het museum Ons Mijnverleden is ondergebracht. Het museum biedt een didactisch overzicht van de geschiedenis van de steenkooluitbating in Limburg. 

Achter dit mijngebouw staan twee schachtbokken, in de volksmond “Bellefleurkes” genoemd, die vroeger de liftkooien ondersteunden die de mijnwerkers naar beneden en de steenkool naar boven brachten. 

Verder staan er nog enkele bijgebouwen, alsook de vroegere Mijnschool, nu centrum voor deeltijds onderwijs, gebouwd in 1958 in modernistische stijl n.o.v. de joods-russische achitect Isia Isgour. 

Isgour tekende trouwens verscheidene gebouwen in opdracht van de steenkoolmijn van Houthalen in de wijk Meulenberg. Deze wijk, aan de overkant  van de Grote Baan, werd aangelegd vanaf 1938, met verschillende soorten woningen voor ingenieurs, bedienden en mijnwerkers: onderscheid moest er zijn ! Opvallend in het geometrische stratenplan zijn de brede lanen en de talrijke ronde punten, in die tijd voorwaar een noviteit ! 

Isgour ontwierp er lagere scholen, een kleuterschool, twee kloosters en een casino, thans cultureel centrum. Tot in de jaren 1970 stonden de schoolgebouwen model in Limburg en zelfs in het buitenland. Voorts in de wijk Meulenberg ook nog een Turkse en Marokkaanse moskee. Aan de weg ’t Genaderen ligt een gerestaureerde watermolen, nu ingericht als taverne, alsook nog een oude vakwerkboerderij. 

Grenzend aan de wijk Meulenberg werd in de jaren 1955 de wijk Tenhout  gebouwd door een sociale woningmaatschappij.  Bezienswaardig is een stenen gedenkkruis uit 1981, dat  herinnert aan de slag van Houthalen uit 1831, waarbij het Belgische en Nederlandse leger tegenover elkaar stonden. Lees meer...

In de wijk Kwalaak staat sinds 1952 de modern-gotische Sint-Leonarduskapel, die een ouder bedehuis vervangt. 

Aan de weg naar Zwartberg ligt het domein Kelchterhoef,  460 ha, bos, heide, vennen en een waterplas met aanpalende camping. De basberg is een gezinsvriendelijk vakantiecentrum. Op het domein Kelchterhoef liggen er nog enkele oude Kempische langgevelhoevers, zoals hoeve Jan en hoeve Mieneke, die nu als horecazaak zijn ingericht. Ook een vierkanthoeve, de Abdijhoeve, is nu als restaurant in gebruik. Kenmerk voor deze hoeves is het gebruik van houten skeletbouw in de gevels. Op het domein staan nog fraaie beuken en kastanjedreven. 

De wijk Houthalen-Oost werd vroeger “Park van Genk” genoemd, omdat er tot in 1960 geen rechtstreekse verbinding met
Houthalen-Centrum was en de wijk eerder aansloot bij de Genkse wijk Zwartberg. De naam “park” herinnert misschien aan Caroline du Parc, die hier in 1857  27 ha heidegrond erfde.

Deze wijk werd volledig gebouwd na de tweede wereldoorlog, en heeft bijgevolg weinig monumenten te bieden. De bakstenen kerk
Onze-Lieve-Vrouw der Armen dateert van1953. Bezienswaardig is wel grafkapel van de familie Masy uit 1905, gebouwd in gewapend beton, naar het voorbeeld van de Byzantijnse kapel van Gallia Placida in het Italiaanse Ravenna. Het domein Masy, met een fraaie collectie exotische bomen, ligt op grondgebied Meeuwen en binnen het militair domein van het schietveld te Helchteren, dus slechts zeer beperkt toegankelijk. In de nabijheid ligt ook het domein luciebos, aangelegd door de Luikse familie Thorn-Roberti, met een herenhuis uit 1874-76 en een kasteeltje uit
1924-1926.

Hengelhoef is eveneens een vakantiecentrum met subtropisch zwembad, te midden van 300 ha bossen en vijvers, waarvan een gedeelte ook op grondgebeid Genk ligt. Bezienswaardig is hier het kasteel Engelhof uit 1903, gebouwd door baron Fernand de Beeckman
- de Vieusart. Ernaast liggen de oude hoevegebouwen, met in de poort een stenen wapenschild van dezelfde familie. 

Ten Haagdoornheide is een staatsnatuurreservaat, gelegen tussen de wijk Meulenberg, de Weg naar Zwartberg, de Donderslag en de E-314 autoweg. Er is ondergrondse doorgang onder de autoweg naar het nabijgelegen natuurgebeid van de Teut te Zonhoven. 

De Sint-Catherinakapel  in Lillo is van 1617. Ze bezit een 18de-eeuws portiekaltaar, en enkele gepolychromeerde beelden. De H. Barbara is van 1460-1470, twee beelden van de H. Catharina uit 16de en 17de eeuw en een O.-L.-Vrouw met kind uit de 18de eeuw. Ernaast ligt de hoeve Claes met jaarankers uit 1746. Het is een typische Kempische langgevelhoeve, met  de lange, zonnige kant naar het zuiden gericht. Langs de modern-gotische  Sint-Antoniuskerk uit 1954 staat een herdenkingsmonument voor meester Romain Surinx (+1940).

Ook de schans van Lillo  is nog goed bewaard gebleven. De vallei van Mangelbeek is een waardevol moerasgebeid. 

EVENEMENTENKALENDER

tweede weekend van maart:  occasiebeurs voor zwerfauto’s en caravans

eerste zondag van mei: kermis Houthalen-centrum

Pinksteren: kermis Houthalen-Oost

voorlaatste weekend van juni: Lus van het Zwarte Goud (fietsocht)

twee laatste weekends van juni en eerste weekend van juli: Tuinzondagen

tweede weekend van juli: Internationale Van & Special Carmeeting

rond 11 juli: Internationaal Lachfestival

eerste zondag van september: Kelchteren kermis

laatste zondag van septemeber: kermis Houthalen-centrum

derde zondag van december: Kerstlichtjes (Kelchterhoef) 

GASTRONOMIE

Heeborrel en grappie (jenever)  © E.C.

Lees meer...